ECLI:NL:RVS:2008:BD4479

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704332/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de afwijzing van handhavingsverzoeken

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 juni 2008 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek van de appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het lozen van verontreinigd hemelwater op de Treslongvijver te Hillegom. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 augustus 2006, waarin zijn verzoek werd afgewezen. Dit bezwaar werd door de dijkgraaf en hoogheemraden ongegrond verklaard in een besluit van 11 januari 2007. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 19 februari 2008 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de dijkgraaf en hoogheemraden vertegenwoordigd werden door hun juridische medewerkers. De appellant betoogde dat zijn bezwaar niet door een onafhankelijke commissie was behandeld en dat zijn verzoek tot wraking van enkele leden van de commissie ten onrechte was afgewezen. De Afdeling overwoog dat de samenstelling van de commissie niet in strijd was met de wet en dat de appellant niet benadeeld was door de afwijzing van het wrakingsverzoek.

Daarnaast betoogde de appellant dat de dijkgraaf en hoogheemraden ten onrechte hadden gesteld dat er geen vergunning nodig was voor het lozen van hemelwater op de Treslongvijver. De Afdeling oordeelde dat het afstromend hemelwater, dat afkomstig was van daken van kantoorgebouwen en een parkeerterrein, als afvalwater moest worden aangemerkt. Dit betekent dat er wel degelijk een vergunning vereist was voor de lozing, wat de dijkgraaf en hoogheemraden niet correct hadden beoordeeld. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het besluit van 11 januari 2007, waarbij de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan de orde was.

Uitspraak

200704332/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2006 hebben dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: dijkgraaf en hoogheemraden) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot onder meer het lozen van verontreinigd hemelwater op de Treslongvijver te Hillegom afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2007 hebben dijkgraaf en hoogheemraden het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 18 februari 2007, bij de Raad van State na doorzending door de rechtbank ’s-Gravenhage ingekomen op 22 juni 2007, beroep ingesteld.
Dijkgraaf en hoogheemraden hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellant], in persoon, en dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door mr. J. Lanting en M.C. Vissers, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden voor zover het beroep betrekking heeft op de gestelde overtreding van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo).
2.2. [appellant] betoogt dat zijn bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2006 niet door een onafhankelijke en onpartijdige bezwaarschriftencommissie is behandeld. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan dat de commissie gezien haar samenstelling niet onafhankelijk is van het bestuursorgaan. Voorts voert [appellant] aan dat enkele leden van de commissie reeds eerder negatief advies hebben uitgebracht over door hem ingediende bezwaarschriften.
Daarnaast betoogt [appellant] dat een door hem ingediend verzoek tot wraking van enkele leden van de commissie ten onrechte is afgewezen, nu op dit verzoek niet door het volgens de Verordening behandeling bezwaarschriften Rijnland 2005 vereiste aantal leden is beslist.
2.2.1. In artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult.
In artikel 7:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat dit artikel van toepassing is indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
2.2.2. Anders dan [appellant] betoogt, vloeit uit artikel 7:13 van de Awb niet voort dat in een bezwaarschriftencommissie als bedoeld in die bepaling uitsluitend personen zitting mogen hebben die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Ook kan de enkele omstandigheid dat bepaalde leden in eerdere procedures waarin [appellant] betrokken is geweest, reeds zitting hebben gehad in de bezwaarschriftencommissie niet tot de conclusie leiden dat de bezwaarschriftencommissie in dit geval vooringenomen was en dat om die reden gehandeld zou zijn in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat niet op de juiste wijze op het wrakingsverzoek is beslist, overweegt de Afdeling dat [appellant] - wat daarvan ook zij - hierdoor niet kan zijn benadeeld, nu de hiervoor genoemde omstandigheden geen grond zouden hebben kunnen vormen voor toewijzing van dat verzoek.
Deze beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat dijkgraaf en hoogheemraden zijn verzoek om het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen ten onrechte hebben afgewezen. Volgens hem is artikel 1, eerste lid, van de Wvo overtreden, omdat zonder vergunning verontreinigd hemelwater is geloosd op de Treslongvijver. Dit water is afkomstig van de daken van enkele kantoorgebouwen en het bijbehorende parkeerterrein.
2.3.1. Dijkgraaf en hoogheemraden stellen zich op het standpunt dat artikel 1, eerste lid, van de Wvo niet is overtreden. Volgens hen was op grond van die bepaling geen vergunning vereist voor het lozen van afstromend hemelwater op de Treslongvijver, omdat dit water niet verontreinigd is. In dat verband achten zij onder meer van belang dat het in dit geval een betrekkelijk kleinschalig parkeerterrein met een lage verkeersintensiteit betreft waarbij geen uitloogbare materialen zijn toegepast.
2.3.2. Niet in geschil is dat met behulp van een werk hemelwater, afkomstig van daken van kantoorgebouwen en een parkeerterrein, is geloosd op de Treslongvijver. Ter beoordeling staat derhalve slechts of voor deze lozing ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wvo was vereist.
2.3.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wvo is het verboden zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, te brengen in oppervlaktewateren.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Ingevolge deze bepaling wordt onder afvalwater verstaan: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.3.4. Uit de stukken blijkt dat het afstromend hemelwater van het parkeerterrein en de daken van de kantoorgebouwen door middel van straatkolken en een afvoerleiding wordt verzameld en afgevoerd naar de Treslongvijver. De Afdeling ziet hierin een aanwijzing dat de exploitant van de kantoorgebouwen en het parkeerterrein zich van dit hemelwater ontdoet, zodat het moet worden aangemerkt als afvalwater. Voorts leidt de Afdeling onder meer uit artikel 10.30 van de Wet milieubeheer af, dat afvalwater volgens de wetgever dient te worden beschouwd als afvalstof. Het afstromend hemelwater moet derhalve - daargelaten de vraag of, en in welke mate, dit water al dan niet verontreinigd is - worden aangemerkt als afvalstof. Voor de directe lozing met behulp van een werk van dit hemelwater op het oppervlaktewater was daarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wvo vereist.
Gelet op het voorgaande zijn dijkgraaf en hoogheemraden er ten onrechte van uitgegaan dat artikel 1, eerste lid, van de Wvo niet is overtreden en dat zij niet bevoegd waren tot handhaving van deze bepaling. Het bestreden besluit berust in zoverre op een onjuiste uitleg van artikel 1, eerste lid, van de Wvo.
Deze beroepsgrond slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 11 januari 2007 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover dit besluit betrekking heeft op de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar dienen dijkgraaf en hoogheemraden tevens te bezien of ten gevolge van de inwerkingtreding op 1 januari 2008 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer de vergunningplicht voor de onderhavige lozing is komen te vervallen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van dijkgraaf en hoogheemraden van 11 januari 2007, kenmerk 06.32675, voor zover voor zover dit besluit betrekking heeft op de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
III. gelast dat het hoogheemraadschap van Rijnland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
483.