Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1118 van de rechtbank Breda van 20 september 2007 in het geding tussen:
het bestuur van het Faunafonds.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om tegemoetkoming in zijn faunaschade afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2007.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van het Faunafonds is door [appellant] ter zitting een stuk in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kunnen wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, gedeputeerde staten, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, wordt door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
2.1.1. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69, laatstelijk gewijzigd op 1 december 2005, Stcrt. 2005, 100; hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.
Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Volgens het tweede lid staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade.
Volgens het derde lid wordt een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid onderdeel a en b van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend slechts toegekend indien:
a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;
b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
In het Handboek Faunaschade (hierna: het handboek) wordt als maatregel bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling onder meer vermeld het aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw.
2.2. Het Faunafonds heeft zich in het besluit van 25 januari 2007 op het standpunt gesteld dat [appellant] of zijn jachthouder geen aanvraag voor een ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw heeft gedaan met betrekking tot de door hem geteelde witlof. Gelet hierop heeft [appellant], aldus het Faunafonds, niet de maatregelen genomen en inspanningen verricht waartoe hij ter voorkoming en beperking van schade aan dat gewas in redelijkheid is gehouden.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat voor de vraag of aan hem een tegemoetkoming moet worden verleend in de schade aan de door hem geteelde witlof niet relevant is dat hij over een ontheffing beschikt voor het afschot van ganzen in andere gewassen, nu van gebruikmaking van die ontheffingen ook een schadebestrijdend effect met betrekking tot de witlof uitgaat. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij meer schadebeperkende maatregelen heeft getroffen dan waartoe hij op grond van het handboek gehouden was.
2.3.1. Het Faunafonds voert volgens artikel 7, derde lid, van de Regeling het beleid dat een tegemoetkoming slechts kan worden toegekend indien de ontheffing ingevolge artikel 68 van de Ffw op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden is geweigerd, dan wel is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden. Voorts volgt uit het handboek dat een grondgebruiker alvorens in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming maatregelen dient te treffen ten aanzien van het specifieke gewas waarvan hij een tegemoetkoming in de schade verzoekt. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.3.2. Niet in geschil is dat [appellant] geen ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw heeft aangevraagd ter beperking van de schade aan de door hem geteelde witlof, zodat hij niet heeft voldaan aan de in artikel 7, derde lid, van de Regeling vermelde voorwaarden voor toekenning van een tegemoetkoming. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen ontheffing met betrekking tot de door hem geteelde witlof heeft kunnen aanvragen. In dit verband acht de Afdeling van belang dat [appellant] in het hoger-beroepschrift te kennen heeft gegeven dat hij om administratieve redenen heeft afgezien van het aanvragen van een dergelijke ontheffing. De rechtbank heeft hieraan echter ten onrechte de conclusie verbonden dat [appellant] reeds op grond hiervan niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Nu [appellant] heeft betoogd dat hij desondanks in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, omdat hij voor andere gewassen in het bezit was van een ontheffing ingevolge artikel 68 van de Ffw, van deze ontheffingen gebruik heeft gemaakt en meer andere schadebeperkende maatregelen heeft getroffen dan waartoe hij op grond van het handboek gehouden was, had de rechtbank moeten beoordelen of deze omstandigheden kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het Faunafonds had moeten afwijken van de in de Regeling opgenomen beleidsregels. Het betoog van [appellant] leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
De omstandigheid dat [appellant] gebruik maakte van voor andere gewassen afgegeven ontheffingen vormt geen grond om te oordelen dat het Faunafonds niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat door gebruikmaking van een ontheffing ingevolge artikel 68 op naastgelegen percelen hetzelfde effect wordt bereikt als met een ontheffing om ganzen af te schieten op het wilofperceel had kunnen worden bereikt. De Afdeling weegt hierbij mee de omvang van het perceel waar [appellant] witlof teelt. Ook in de omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, meer andere schadebeperkende maatregelen heeft getroffen dan waartoe hij op grond van het handboek was gehouden, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden en het Faunafonds niet in redelijkheid tot het weigeren van een tegemoetkoming in de Faunaschade heeft kunnen overgaan. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008