ECLI:NL:RVS:2008:BD5067

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704619/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhavend optreden door college van burgemeester en wethouders van Beemster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Beemster tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Het college had op 8 maart 2005 besloten om niet handhavend op te treden tegen agrarische activiteiten op een bepaalde locatie. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak vernietigd, omdat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Het college had in een later besluit, op 15 maart 2006, opnieuw het bezwaar van de wederpartij ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, wat het college had aangevoerd als reden om niet handhavend op te treden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 april 2008 behandeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat er geen concreet zicht op legalisatie was. Het hoger beroep van het college is ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de wederpartij en er is griffierecht opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de voorwaarden waaronder handhavend optreden kan plaatsvinden. Het college had niet voldoende onderbouwd dat er zicht was op legalisatie, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

200704619/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Beemster,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3016 van de rechtbank Haarlem van 21 mei 2007 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: het college), voor zover thans van belang, afgezien van handhavend optreden tegen de aan het agrarisch loonbedrijf verwante activiteiten op de locatie [locatie] te [plaats].
Bij besluiten van 1 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] en anderen (hierna: [wederpartij]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond en het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2006, verzonden op 12 januari 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 november 2005 waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard, vernietigd.
Bij besluit van 15 maart 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 8 maart 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 24 mei 2007, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van [wederpartij] gericht tegen het niet handhavend optreden met betrekking tot de aan het agrarisch loonbedrijf verwante activiteiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.W. Bult, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
[belanghebbende] is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het in geding zijnde gebruik in strijd is met het ten tijde van het besluit van 15 maart 2006 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994" (hierna: het bestemmingsplan). Het college was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Het college heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het vanwege het bestaan van concreet zicht op legalisatie door middel van het op dat moment in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, van handhavend optreden kon afzien.
2.2. Anders dan het college betoogt is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat ten tijde van het besluit van 15 maart 2006 geen concreet zicht op legalisatie van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik bestond. In het besluit van 15 maart 2006 heeft het college aangegeven dat het van plan is om op korte termijn een ontwerp van het bestemmingsplan "Agrarische Hulpbedrijven Beemster 2003" ter inzage te leggen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr.
200406926/1, maakt de omstandigheid dat een voorontwerp-bestemmingsplan voorhanden is nog niet dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Nu ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar nog geen ontwerp-bestemmingsplan ter inzage was gelegd, bestond reeds daarom op dat moment geen concreet zicht op legalisatie.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartij] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,88 (zegge: vijfentwintig euro en achtentachtig cent); het dient door de gemeente Beemster aan [wederpartij] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. bepaalt dat van de gemeente Beemster € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) aan griffierecht wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
444