Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik", gevestigd te Rotterdam,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1994 van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2007 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik"
de raad van de gemeente Rotterdam.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de raad van de gemeente Rotterdam (hierna: de raad) verklaard dat voor het perceel Wildersekade 98 te Rotterdam een bestemmingsplan wordt voorbereid.
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft de raad het daartegen door [belanghebbende], beweerdelijk namens de Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [belanghebbende], beweerdelijk namens de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door [belanghebbende] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bezwaar is ingediend door [belanghebbende], bestuurslid van de stichting. Hij heeft, na daartoe door de raad in zijn brief van 20 maart 2007 in de gelegenheid te zijn gesteld op grond van artikel 6:6 aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), een machtiging overgelegd. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde de vraag of de rechtbank terecht heeft beslist dat de raad het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren, omdat de machtiging was ondertekend door slechts twee bestuursleden van de stichting, niet zijnde [belanghebbende].
2.2. Ingevolge artikel 2:1 van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de statuten van de stichting (hierna: de statuten), voor zover thans van belang, bestaat het bestuur van de stichting uit een door het bestuur te bepalen aantal van tenminste drie (3) personen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de statuten, voor zover thans van belang, wordt de stichting vertegenwoordigd door het bestuur alsmede door twee gezamenlijk handelende bestuursleden.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, kan het bestuur aan een bestuurslid of een derde volmacht verlenen om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [belanghebbende] op grond van de machtiging bevoegd was het bestuur te vertegenwoordigen. Zij voert daartoe aan dat de statuten bepalen dat twee bestuursleden de stichting kunnen vertegenwoordigen, waaruit volgt dat twee bestuursleden ook één bestuurslid kunnen machtigen de stichting te vertegenwoordigen.
2.3.1. Op grond van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van artikel 8, eerste lid, van de statuten kan namens de stichting een bezwaarschrift worden ingediend indien dit bezwaarschrift door twee bestuursleden is ondertekend. Hiervan was echter geen sprake, nu het bezwaarschrift alleen was ondertekend door [belanghebbende]. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de statuten was daarvoor een volmacht nodig van het bestuur. Anders dan [belanghebbende] betoogt kan uit deze bepaling gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de statuten niets anders worden afgeleid dan dat alle bestuursleden, derhalve minimaal drie, deze volmacht dienden te ondertekenen. Nu de door [belanghebbende] overgelegde machtiging van 22 januari 2007 alleen was ondertekend door de secretaris en de penningmeester, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze volmacht niet toereikend is. Het betoog faalt.
2.4. Het betoog van de stichting dat zij heeft voldaan aan het verzoek van de raad in zijn hiervoor reeds genoemde brief van 20 maart 2007 om een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [belanghebbende] is gemachtigd door degenen die blijkens de statuten bevoegd zijn om een bezwaarschrift in te dienen, treft geen doel. [belanghebbende] had, gelet op artikel 8, tweede lid, van de statuten, moeten begrijpen dat een machtiging van het voltallige bestuur nodig was. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb hoefde de raad [belanghebbende] niet de gelegenheid te bieden om het gebrek in de machtiging te herstellen, nadat [belanghebbende] al in de gelegenheid was gesteld om alsnog een machtiging over te leggen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad het bezwaar niet-ontvankelijk kon verklaren, omdat de overgelegde machtiging niet door het voltallige bestuur was ondertekend.
De omstandigheid dat in eerdere procedures niet-ontvankelijkverklaring ondanks een gebrekkige machtiging achterwege is gebleven, betekent niet dat in dit geval niet om een geldige machtiging mocht worden gevraagd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008