ECLI:NL:RVS:2008:BD5071

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707939/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenvergoeding bij verwijdering snoeiafval door gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp niet-ontvankelijk werd verklaard. Het college had [appellante] bij brief van 12 april 2006 gelast om snoeiafval vóór 18 april 2006 van de openbare weg te verwijderen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen belang had bij haar beroep, maar dit oordeel werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verworpen. De Afdeling oordeelde dat [appellante] wel degelijk belang had bij haar beroep, met name in verband met de kosten die zij had gemaakt in de procedure.

De Afdeling oordeelde dat de brief van 12 april 2006 wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, omdat het college daarin melding maakt van de overtreding, een termijn stelt en de sanctie aangeeft. Hierdoor was er aanleiding om het besluit van het college van 24 juli 2006 te vernietigen. De Afdeling heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens werd bepaald dat de gemeente Leiderdorp het door [appellante] betaalde griffierecht dient te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van de rechten van burgers in bestuursprocedures, vooral als het gaat om kosten die gemaakt zijn in verband met bezwaar- en beroepsprocedures. De Afdeling heeft de zaak zelf beoordeeld en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het college werd opgedragen om de gemaakte kosten te vergoeden.

Uitspraak

200707939/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/7081 van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.
1. Procesverloop
Bij brief van 12 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het door haar aangeboden snoeiafval vóór 18 april 2006 van de openbare weg te verwijderen.
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond (lees: niet-ontvankelijk) verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007, verzonden op 4 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.F. van Hecke, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellante] naar haar oordeel geen belang had bij een beoordeling hiervan.
2.1.1. Met dit oordeel heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellante] belang had bij haar beroep voor zover dit was gericht tegen het niet vergoeden van de door haar in verband met de behandeling van haar bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank had zich daarover dienen uit te spreken, zodat voor een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep geen grond bestond.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, beoordeelt de Afdeling thans het door [appellante] tegen het besluit van het college van 24 juli 2006 ingestelde beroep.
2.3. [appellante] betoogt met succes dat het college zich in het besluit van 24 juli 2006 ten onrechte op het standpunt stelt dat de brief van 12 april 2006 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In deze brief maakt het college melding van het door [appellante] overtreden wettelijk voorschrift, stelt het een termijn waarbinnen die overtreding moet zijn beëindigd, geeft het aan op welke wijze dit moet gebeuren en maakt het kenbaar welke sanctie volgt als de overtreding niet tijdig ongedaan wordt gemaakt. Gelet hierop dient de brief te worden aangemerkt als een beslissing tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:24 van de Awb, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal daartoe thans het door [appellante] tegen het besluit van 12 april 2006 gemaakte bezwaar beoordelen.
2.5. Niet in geschil is dat [appellante] ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift reeds met de gemeente tot overeenstemming was gekomen over het ophalen van het snoeiafval. Het snoeiafval is door de gemeente opgehaald, zonder dat [appellante] hiervoor kosten in rekening zijn gebracht of een boete is opgelegd. Zij beoogt met haar bezwaar niet meer dan het in algemene zin geven van haar visie op de gang van zaken rond het ophalen van het snoeiafval en het verkrijgen van een vergoeding van de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bedoelde kosten. Nu in het in bezwaar aangevoerde geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het besluit van 12 april 2006 wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid dient te worden herroepen, komen de door [appellante] gestelde kosten in de bezwaarfase niet voor vergoeding in aanmerking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Nu [appellante] in deze procedure is vertegenwoordigd door haar echtgenoot en deze niet kan worden aangemerkt als een derde in de zin van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vindt geen vergoeding plaats van de gestelde kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Anders dan is vermeld op het formulier proceskosten is Van Hecke in deze zaak niet opgetreden als getuige of deskundige, zodat de kosten die [appellante] in dit verband stelt te hebben gemaakt evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 oktober 2007 in zaak nr. 06/7081;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 24 juli 2006, kenmerk GW 2190/3938 rk;
V. verklaart het door [appellante] tegen het besluit van het college van 24 juli 2006 gemaakte bezwaar ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 24 juli 2006;
VII. gelast dat de gemeente Leiderdorp aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
280-546.