Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], domicilie gekozen hebbende te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/1234 van de rechtbank Zutphen van 28 september 2007 in het geding tussen:
de minister van Buitenlandse Zaken.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan een hem betreffend individueel ambtsbericht van 22 februari 2005, gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het besluit van 19 april 2005, met verbetering van de motivering hiervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 september 2007, verzonden op 10 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2005, heeft [appellant] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), voor zover thans van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, zoals dit luidde ten tijde en voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2. Bij zijn besluit om niet alle passages in de door [appellant] opgevraagde documenten openbaar te maken, heeft de minister zich beroepen op de belangen gediend met bronbescherming en de bescherming van methoden en technieken van onderzoek.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de minister volledige openbaarmaking van de door hem opgevraagde documenten in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten. Hij voert aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van de minister bij geheimhouding van de weggelakte passages in de opgevraagde documenten, zwaarwegender is dan het publieke belang bij openbaarmaking hiervan.
2.3.1. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte passages in de door [appellant] opgevraagde documenten, overweegt de Afdeling met de rechtbank dat de belangen waarop de minister zich heeft beroepen bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. De passages hebben betrekking op de namen, het geslacht en de functie van bij de totstandkoming van de documenten betrokken personen. Voorts volgt hieruit hoe informatie en gegevens over onder meer [appellant] zijn verzameld en onder welk kenmerk de documenten zijn geregistreerd.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 4 februari 2004 in zaak no.
200305278/1), mag de minister bij stukken die aan een ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen voormelde belangen zwaarder laten wegen dan het belang van openbaarheid. Gelet hierop en op de inhoud van de niet openbaargemaakte passages, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages heeft kunnen weigeren. Het betoog van [appellant] faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008