Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Geluidhinder Baggelhuizen en omgeving, gevestigd te Assen,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) een verzoek van de stichting Stichting Geluidhinder Baggelhuizen en omgeving (hierna: Baggelhuizen) om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het TT-Circuit te Assen afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door Baggelhuizen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Baggelhuizen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door Baggelhuizen zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de overige partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2008, waar Baggelhuizen, vertegenwoordigd door H.S. Fransen, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B. Arentz, G. Eleveld, ing. G. Gjaltema, D.W. Klein Bramel en A. Suichies, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de stichting Stichting Circuit van Drenthe (hierna vergunninghoudster), vertegenwoordigd door mr. M.J. Faro, advocaat te Amsterdam, en P.J. Oosterbaan, mr. S. Pluim en ir. F.A.G.M. Schermer, als partij gehoord.
2.1. Het geschil heeft betrekking op de besluitvorming van het college over eventuele overtredingen van de bij besluit van 10 december 2002 door het college verleende vergunning voor het TT-Circuit te Assen.
2.2. Het college stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van Baggelhuizen niet ontvankelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat bij besluit van 6 december 2007 aan vergunninghoudster een tweetal lasten onder dwangsom is opgelegd. Deze betreffen de overtreding van de geluidgrenswaarden die gelden voor een type-3 evenement en een type-4 evenement. Dat wat Baggelhuizen met het onderhavige beroep wenst te bereiken, te weten het opleggen van een last onder dwangsom teneinde verdere overtredingen van dit type voorschriften te voorkomen, is inmiddels bereikt, aldus het college.
2.2.1. In het beroepschrift wordt, onder meer, de juistheid van de door het college gebruikte meettolerantie, het geluidmonitoringsysteem, het controlesysteem en de wijze waarop het driestappenplan wordt gehanteerd, betwist. Nu deze aspecten niet in het besluit van 6 december 2007 aan de orde zijn gekomen, bestaat mede in aanmerking genomen het verhandelde ter zitting geen grond voor het oordeel dat Baggelhuizen geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Het beroep van Baggelhuizen is derhalve ontvankelijk.
2.3. Baggelhuizen heeft een verzoek om handhaving ingediend wegens overtreding van de geluidvoorschriften ten gevolge van muziekgeluid tijdens het Japans Autofestival dat op 1 oktober 2006 heeft plaatsgevonden.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, nu er tijdens het Japans Autofestival - een zogenoemd type-3 evenement - geen controlemetingen ter plaatse van de in voorschrift 5.6 van de vergunning van 10 december 2002 vermelde referentiepunten hebben plaatsgevonden, geen overtreding kan worden vastgesteld. In dit kader heeft het college betoogd dat het meten met behulp van de permanente geluidmeetpaal bij een type-3 evenement niet geschikt is om de geluidbelasting vast te stellen. Verder heeft het college gesteld, dat op de referentiepunten slechts steekproefsgewijs controlemetingen worden verricht en dat voor een controlemeting, gelet op de ervaring met vergelijkbare evenementen in 2005, geen aanleiding bestond.
2.3.2. Ingevolge voorschrift 5.6, voor zover hier van belang, mogen de equivalente geluidniveaus ten gevolge van de type-3 activiteiten ter plaatse van de referentiepunten de gestelde waarden niet overschrijden. Ter controle van de genoemde waarden mag het LAeq, gemeten op de permanente geluidmeetpaal, tijdens de dagperiode niet meer bedragen dan 76 dB(A) (exclusief toeslag voor tonaal geluid). De maximale LAeq-waarde, gemeten over een periode van vijf minuten mag, gemeten op de permanente meetmast, niet meer dan 86 dB(A) bedragen.
Ingevolge voorschrift 5.19, voor zover hier van belang, moet gedurende de activiteiten die in de vergunningaanvraag akoestisch zijn gekenmerkt als type 1, 2, 3 en 4, in overleg met het college, de geluidimmissie ten gevolge van de activiteiten op het circuit worden gemeten op het daarvoor ingerichte vaste meetpunt. De meetgegevens dienen aan het college ter beschikking te worden gesteld.
2.3.3. Uit de stukken blijkt dat het Japans Autofestival een zogenoemd statisch evenement is. Dat wil zeggen een evenement dat hoofdzakelijk op het binnenterrein en voor de hoofdtribune plaatsvindt.
De Afdeling ziet in hetgeen Baggelhuizen heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college er op onjuiste gronden van heeft afgezien om ter plaatse van de in voorschrift 5.6 vermelde referentiepunten controlemetingen te verrichten. Dat neemt niet weg dat het college kon beschikken over de resultaten van controlemetingen met behulp van de permanente geluidmeetpaal. Voorschrift 5.6 gaat van de geschiktheid van die controlemetingen uit. Het college heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het kon nalaten de uit deze controlemetingen verkrijgbare gegevens te gebruiken.
Het besluit berust in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Deze beroepsgrond slaagt.
2.4. Baggelhuizen betoogt dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden naar aanleiding van de op 8 oktober 2006, tijdens het evenement Vijverberg, geconstateerde overtredingen.
2.4.1. Het college heeft in zijn bestreden besluit aangegeven dat tijdens het evenement Vijverberg - een type-4 evenement - vergunningvoorschrift 5.7 is overtreden. Het college heeft geen handhavingsmaatregel opgelegd, maar volstaan met het geven van een waarschuwing.
2.4.2. Ingevolge voorschrift 5.7, voor zover hier van belang, mogen de equivalente geluidniveaus ten gevolge van de type-4 activiteiten de in de tabel genoemde waarden niet overschrijden. De in de tabel genoemde geluidniveaus gelden in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur), inclusief een toeslag voor tonaal geluid en exclusief gevelreflectie op een beoordelingshoogte van 5 m. Ter controle van de genoemde waarden mag het LAeq, gemeten op de permanente geluidmeetpaal, tijdens de dagperiode niet meer bedragen dan 71 dB(A) (exclusief toeslag voor tonaal geluid). De maximale LAeq-waarde, gemeten over een periode van vijf minuten mag, gemeten op de permanente meetmast, niet meer dan 81 dB(A) bedragen.
2.4.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 5.7, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.4.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.5. Gesteld noch gebleken is dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Als uitvloeisel van de belangenafweging hanteert het college een stappenplan handhaving. Dit plan is neergelegd in de Beleidsregels strategieën en werkwijzen milieuhandhaving en vastgesteld bij besluit van 21 december 2004, kenmerk 5.7/2004012440. Op grond van dit plan geeft het college in geval van een eerste overtreding alleen een waarschuwing. Eerst nadat deze overtreding blijft voortduren of nog een keer plaatsvindt, gaat het college over tot bestuursrechtelijk optreden.
Baggelhuizen heeft onder verwijzing naar door haar verzamelde gegevens onweersproken gesteld, dat niet alleen in 2006, maar ook in 2005 tijdens het evenement Vijverberg en daarmee vergelijkbare evenementen de geluidgrenswaarden zijn overtreden en dat het college in 2005 geen uitvoering heeft gegeven aan het stappenplan handhaving.
Aangezien voldoende aannemelijk is gemaakt dat het college relevante overtredingen ter zake van type-4 activiteiten niet in ogenschouw heeft genomen, berust het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Ook deze beroepsgrond slaagt.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 mei 2007 dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 15 mei 2007, kenmerk 19/6.3/2007001597;
III. gelast dat de provincie Drenthe aan de stichting Stichting Geluidhinder Baggelhuizen en omgeving het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008