Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de raad) bij besluit van 28 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Braslaan" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2007, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college van burgemeester en wethouders) heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. I.N. Wildschut, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de raad, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen en B.G.M. van Hagen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de aanleg van de Braslaan. Deze weg zal gaan dienen als ontsluiting van het plandeel De Bras in de VINEX-locatie Ypenburg en wordt onderdeel van de hoofdverkeersstructuur van Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied heeft betrekking op de gronden die nodig zijn voor de aan te leggen weg, aansluitende bermen en water en ligt tussen de Dwarskade en de Oudeweg. De weg is geprojecteerd in een bestaand glastuinbouwgebied.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe voert hij aan dat het plan is beperkt tot een wegtracé dat het bestaande kassengebied doorsnijdt, waardoor niet meer kan worden voldaan aan de aan te houden afstand van kassen tot wegen en zijdelingse perceelsgrenzen volgens het geldend bestemmingsplan. Voorts is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de technische uitvoerbaarheid van de aanleg van de weg in verband met de mogelijke wijziging van de grondwaterstand en verzakking van naastgelegen gebouwen als gevolg van het aanbrengen van het noodzakelijke zandlichaam. Door de omgeving van het wegtracé niet in het plangebied te betrekken is de begrenzing ervan in strijd met de goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant].
2.3.1. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de afstandseisen voor kassen in het aangrenzend bestemmingsplan "Buitengebied" zijn beperkt tot de in dat plan gelegen wegen, waarvan de Braslaan geen deel uitmaakt. Van strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied" is, anders dan [appellant] betoogt, dan ook geen sprake.
De vrees voor wijziging van de grondwaterstand en verzakking van de naastgelegen gebouwen is gebaseerd op de onjuist gebleken veronderstelling dat de Braslaan de Dwarskade ongelijkvloers zal kruisen en daarmee een extra zwaar weglichaam nodig zou zijn.
2.4. [appellant] voert verder aan dat het college heeft miskend dat het plan erin voorziet dat zijn glastuinbouwbedrijf aan de [locatie] niet vanaf de Braslaan kan worden bereikt.
2.4.1. Het wegtracé van de Braslaan is ter plaatse van de kruising met de Dwarskade versmald. Blijkens pagina 9 van de plantoelichting wordt daarmee, samen met enkele andere fysieke maatregelen, beoogd te voorkomen dat autoverkeer van de Braslaan afslaat op de Dwarskade, om zo sluipverkeer en onnodige verkeersintensiteiten op de Dwarskade, die niet geschikt is voor de afwikkeling van een grote hoeveelheid verkeer, tegen te gaan.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het plan de bestaande ontsluiting van het bedrijf van [appellant] via de Dwarskade ongemoeid laat, heeft het college, in navolging van de raad, in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het met het versmalde wegtracé te dienen verkeersbelang dan aan het belang van [appellant] bij een alternatieve ontsluiting via de Dwarskade op de Braslaan.
Ook dit betoogt treft geen doel.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008