Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Weekeind- en Watersportvereniging "De IJssloot", gevestigd te Amsterdam, en [appellant A], wonend te [woonplaats],
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland,
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het college) aan de naamloze vennootschap Nuon Warmte N.V. (hierna: Nuon) opnieuw een vergunning verleend als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het voor een periode van vijf jaar via een diffuser lozen van koelwater, afkomstig van het Nuon Warmte koelwatersysteem gelegen aan de Nieuwe Meer te Amsterdam, in het oppervlaktewater van de Nieuwe Meer. Dit besluit is op 7 juni 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben de vereniging Weekeind- en Watersportvereniging "De IJssloot" en [appellant A] (hierna: de watersportvereniging en [appellant A]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De watersportvereniging en [appellant A], het college en Nuon hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De watersportvereniging en [appellant A] en Nuon hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar de watersportvereniging en [appellant A], vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. A.R. van Kampen en J. Stroom, ambtenaren in dienst van het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Nuon, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch, drs. ing. P. van Voorst, drs. P. Knoers en dr. ing. R.E. Uittenbogaard, als partij gehoord.
2.1. Op 1 januari 2008 zijn het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden. Aangezien in verband hiermee, naar tussen partijen ook niet in geschil is, voor de bij het bestreden besluit vergunde lozing geen vergunning meer is vereist, is de bij dat besluit verleende vergunning vervallen.
2.1.1. Partijen betogen dat aan de verleende vergunning nog betekenis toekomt omdat deze gelet op artikel 6.3, tweede lid, van het Activiteitenbesluit moet worden aangemerkt als een maatwerkvoorschrift.
2.1.2. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, worden de voorschriften die zijn verbonden aan een vóór 1 januari 2008 krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning, die vóór die datum in werking en onherroepelijk was, gedurende drie jaar na die datum als maatwerkvoorschriften aangemerkt.
Ingevolge artikel 6.3, tweede lid, voor zover hier van belang, wordt, in afwijking van artikel 6.2, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor een lozing als bedoeld in artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit gedurende de resterende termijn van die vergunning aangemerkt als een maatwerkvoorschrift.
Artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit heeft, voor zover hier van belang, betrekking op het lozen in het oppervlaktewater.
2.1.3. De bij het bestreden besluit verleende vergunning was niet vóór 1 januari 2008 onherroepelijk, zodat er gelet op artikel 6.2, eerste lid, van het Activiteitenbesluit geen grondslag bestaat voor het aanmerken van de aan de vergunning verbonden voorschriften als maatwerkvoorschriften. Artikel 6.3, tweede lid, maakt dit niet anders, nu de daarin opgenomen afwijking van artikel 6.2, eerste lid, alleen de duur van de termijn betreft gedurende welke de in artikel 6.3, tweede lid, bedoelde vergunning als maatwerkvoorschrift blijft gelden. De vergunning of de daaraan verbonden voorschriften zijn in dit geval derhalve niet als maatwerkvoorschrift blijven gelden. Ook in zoverre komt aan de verleende vergunning geen betekenis meer toe. Niet is gebleken dat de watersportvereniging en [appellant A] niettemin belang hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.C. Leemans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Leemans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008