ECLI:NL:RVS:2008:BD5081

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706539/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. van den Brink
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sloopvergunning gemeente Woensdrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 2 augustus 2007 haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht ongegrond verklaarde. Het college had op 14 december 2005 vergunning verleend voor het slopen van een opslagruimte op een perceel in Woensdrecht. Appellante, die naast het perceel woont en de opslagruimte als garage gebruikt, maakte bezwaar tegen dit besluit. Het college verklaarde dit bezwaar op 6 april 2006 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State op 11 september 2007.

De Raad van State heeft de zaak op 28 april 2008 behandeld. Appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat haar bezwaar ook gericht was tegen de aanvraag voor de sloopvergunning. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank het bezwaar terecht had aangemerkt als louter gericht tegen het besluit van 14 december 2005. De rechtbank had geen grond gevonden voor het oordeel dat het college geen sloopvergunning mocht verlenen, aangezien er geen omstandigheden waren die een weigering rechtvaardigden volgens de bouwverordening van de gemeente Woensdrecht.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd het beroep tegen een later besluit van het college van 5 november 2007, dat ook een sloopvergunning betrof, ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706539/1.
Datum uitspraak:18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2757 van de rechtbank Breda van 2 augustus 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht (hierna: het college) aan de gemeente Woensdrecht vergunning verleend voor het slopen van een opslagruimte op het perceel, kadastraal bekend gemeente Woensdrecht, sectie […] nr. [A] (ged.) (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 april 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 oktober 2007.
Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college aan de gemeente Woensdrecht vergunning verleend voor het slopen van een opslagruimte op het perceel, kadastraal bekend gemeente Woensdrecht, sectie […] nr. [A] (ged.) en sectie […] nr. [B].
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.A. Oliemans, advocaat te Bergen op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] woont naast het perceel en heeft de opslagruimte op het perceel (hierna: de opslagruimte) in gebruik als garage. Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bezwaar dat zij tegen het besluit van 14 december 2005 heeft gemaakt ten onrechte niet tevens heeft opgevat als gemaakt tegen het besluit om namens de gemeente een sloopvergunning voor de opslagruimte aan te vragen.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft het door [appellante] gemaakte bezwaar terecht aangemerkt als louter gericht tegen het besluit van 14 december 2005. Tegen de aanvraag om sloopvergunning kon geen bezwaar gemaakt worden.
Onder deze omstandigheden behoeven de betogen van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen doorslaggevend gewicht heeft gehecht aan haar belangen bij de aanvraag en dat het indienen ervan misbruik van recht opleverde, geen bespreking.
2.2. Ingevolge artikel 8.1.6 van de bouwverordening van de gemeente Woensdrecht (hierna: de bouwverordening) moet een sloopvergunning worden geweigerd, indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.3. Niet in geschil is dat zich geen omstandigheid, als in die bepaling omschreven, voordeed. De rechtbank heeft dan ook in het in beroep aangevoerde met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat het college geen sloopvergunning aan de gemeente mocht verlenen, als het heeft gedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De opslagruimte is gesitueerd op de percelen, kadastraal bekend gemeente Woensdrecht, sectie […] nr. [A] (ged.) en sectie […] nr. [B]. Dit laatste perceel is in het besluit van 14 december 2005 niet vermeld. Het college heeft daarom bij het besluit van 5 november 2007, onder vermelding van de juiste locatie, opnieuw vergunning verleend voor het slopen van de opslagruimte. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het door [appellante] ingestelde hoger beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. Tegen het besluit van 5 november 2007 zijn geen andere gronden aangevoerd dan tegen dat van 14 december 2005. Gelet op hetgeen hierover hiervoor onder 2.2 en 2.3 is overwogen, geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college bij besluit van 5 november 2007 ten onrechte sloopvergunning heeft verleend.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 5 november 2007 is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2007, kenmerk SA 20070043, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
163-543.