Datum uitspraak: 16 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) het verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de openbare scholengemeenschap Erasmus, afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar [verzoekers], in persoon van A.C.M. Oomen en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. M. de Wever, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] klagen over rondvliegende speelballen en geluidoverlast als gevolg van het gebruik van een verhard sportveld door de openbare scholengemeenschap Erasmus. Zij voeren aan dat de in artikel 2.17 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gestelde geluidgrenswaarden worden overschreden. Tevens wordt volgens hen de in artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder l, van het Activiteitenbesluit vermelde zorgplicht ter voorkoming van risico's voor de omgeving niet nageleefd. Het college had dan ook bestuurlijke handhavingsmiddelen moeten toepassen, aldus [verzoekers].
2.2.1. Het college stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder l, van het Activiteitenbesluit geen grondslag biedt om handhavend op te treden tegen de overlast die het gevolg is van rondvliegende ballen. Tevens heeft het college een geluidonderzoek uitgevoerd waarbij is geconstateerd dat de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Het college stelt zich op het standpunt dat hij derhalve niet bevoegd was om handhavend op te treden.
2.2.2. Ondanks de hinder die kan worden ondervonden door rondvliegende speelballen, acht de voorzitter het op voorhand niet aannemelijk dat deze een onaanvaardbaar risico vormen voor de omgeving. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2.3. Niet in geschil is dat het college bij het bepalen van de geluidhinder vanwege het gebruik van het verharde sportveld, het stemgeluid van de gebruikers van het veld terecht buiten beschouwing heeft gelaten. In het door het college uitgevoerde akoestische onderzoek is het uitgangspunt gehanteerd dat het gebruik van het sportveld is beperkt tot vier lesuren per dag en dat het sportveld per lesuur 35 minuten effectief wordt gebruikt. Vooralsnog ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uitgangspunten van het onderzoek en aan de conclusie dat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat uit het onderzoek blijkt dat, ook indien wordt uitgegaan van een effectief gebruik van het sportveld van 45 minuten per lesuur, voornoemde grenswaarden niet worden overschreden. Onder deze omstandigheden heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd was handhavend op te treden.
2.3. Ook voor het overige ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2008