Datum uitspraak: 16 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 8.1, tweede lid, in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer en wegens overtreding van de voorschriften 2.3 en 2.9 van de bij besluit van 17 augustus 2006 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden aan [vergunninghoudster] verleende milieuvergunning.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2008, hebben [verzoeker] e.a. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar [verzoeker] e.a., vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen, L.J.A. Willemse en ing. T. Hillebrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jonge-van Swaay, J.J. Braakman, ing. R.T.J. Houben en ing. C.M.J. Koreman, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college [verzoeker] opgedragen om voor het aflopen van de begunstigingstermijn 27.000 m3 kunstgrasmatten, 13.500 m3 bouw- en sloopafval en 1.500 m3 groenafval te verwijderen uit de inrichting. Het college stelt zich op het standpunt dat de kunstgrasmatten en het bouw- en sloopafval moeten worden beschouwd als afvalstoffen. Voor handelingen die hiermee in de inrichting zijn verricht, is geen vergunning verleend, aldus het college. Evenmin is vergunning verleend voor het composteren van groenafval.
2.2. [verzoeker] e.a. betogen dat de kunstgrasmatten en het bouw- en sloopafval geen afvalstoffen zijn. Hiertoe voeren zij aan dat de kunstgrasmatten en het bouw- en sloopafval worden gebruikt als vervanger van geotextiel onderscheidenlijk bouwstof voor het bedrijfsklaar maken van de inrichting. Tevens voeren zij aan dat voor het composteren van groenafval geen vergunning is benodigd omdat het van binnen de inrichting afkomstig is. Het college is dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden, aldus [verzoeker] e.a.
2.3. De voorzitter is van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet goed leent voor de beantwoording van de vraag of het college bevoegd is handhavend op te treden en de vraag of de kunstgrasmatten en het bouw- en sloopafval dienen te worden aangemerkt als afvalstof. In het kader van de beslissing op bezwaar dient dit nader te worden onderzocht. Gebleken is dat er geen spoedeisende milieuhygiënische noodzaak is om voornoemde materialen direct te verwijderen uit de inrichting. Tevens is gebleken dat de kosten van de verwijdering ervan zeer bezwaarlijk zijn voor [verzoeker] e.a. Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard dat de situatie al geruime tijd bestaat en dat het er geen bezwaar tegen heeft de begunstigingstermijn op te schorten tot zes weken na het besluit op het bezwaarschrift.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 maart 2008, kenmerk MPM12781, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 680,98 (zegge: zeshonderdtachtig euro en achtennegentig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [verzoeker] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan [verzoeker] en anderen het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2008