In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 2 augustus 2006 een verzoek van appellante om handhavend op te treden afgewezen. Dit verzoek had betrekking op een voorwaarde die was verbonden aan een besluit van 28 maart 2000, waarin hogere grenswaarden voor geluidhinder waren vastgesteld. Appellante stelde dat het college niet voldeed aan de voorwaarden die waren gesteld in het besluit van 2000, en vroeg om een last onder dwangsom op te leggen aan de gemeente Cuijk.
Het college handhaafde zijn eerdere besluit na bezwaar van appellante op 4 december 2007, waarop appellante beroep instelde bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak behandeld op 11 juni 2008, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Mol en het college door ambtenaren R. Meijs en G. van Grunsven. De Raad overwoog dat de voorwaarden die aan de hogere grenswaarden waren verbonden, niet het karakter van verplichtingen hadden. Dit betekent dat het niet voldoen aan deze voorwaarden geen overtreding is die met bestuurlijke handhavingsmiddelen kan worden aangepakt.
De Raad van State oordeelde dat het college terecht het verzoek om handhaving had afgewezen, en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. De overige beroepsgronden werden niet verder besproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 juni 2008.