200706336/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/11 van de rechtbank Zutphen van 24 juli 2007 in het geding tussen:
[wederpartij A], [appellant] en [wederpartij B],
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) besloten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [wederpartij A], [appellant] en [wederpartij B] (hierna: [appellant] e.a.) om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een dubbele woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] e.a. gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2006, verzonden op 17 juli 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] e.a. ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college, opnieuw beslissend, besloten dat hij niet bevoegd is om [appellant] e.a. vrijstelling te verlenen en dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar.
Bij uitspraak van 24 juli 2007, verzonden op 25 juli 2007, heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] e.a. ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2007, hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft de gronden van zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J. Heijnen, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De nadere motivering van het hoger beroep heeft weliswaar in een laat stadium plaatsgevonden, maar naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de aard en de inhoud van die nadere motivering, niet dusdanig laat dat, naar het college heeft aangevoerd, sprake is van strijd met de goede procesorde.
2.2. Het besluit op bezwaar van 28 november 2006 dient, zoals ter zitting door het college is bevestigd, aldus te worden begrepen dat het college zich primair op het standpunt stelt dat [appellant] e.a. als gevolg van de verkoop van het perceel vóór het nemen van dat besluit geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld.
2.2.1. Het betoog slaagt. [appellant] e.a. hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij als gevolg van de weigering om vrijstelling te verlenen schade hebben geleden, omdat naar hun mening een hogere verkoopprijs had kunnen worden gerealiseerd indien op het perceel twee woningen konden worden gebouwd. Het college heeft niet op voorhand kunnen aannemen dat [appellant] e.a. als gevolg van de verkoop van het perceel financieel niet in een nadeliger positie zouden geraken en zij om die reden niet meer als rechtstreeks belanghebbenden bij het primaire besluit van 24 mei 2005 zijn aan te merken. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft het beroep dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
2.3. [appellant] betoogt voorts terecht dat door de rechtbank ten onrechte niet is beslist op het in beroep tegen het besluit op bezwaar herhaalde verzoek om vergoeding van de geleden schade krachtens artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Nu echter gezien het vorenstaande opnieuw op het bezwaar van [appellant] e.a. dient te worden beslist en op de uitkomst van die nadere besluitvorming niet kan worden vooruitgelopen, dient het verzoek reeds daarom te worden afgewezen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] e.a. bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 28 november 2006, nu het college bij de voorbereiding daarvan niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de af te wegen belangen, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] e.a. te beslissen. In dat verband is van belang dat de eventuele onbevoegdheid van het college om vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen niet in de weg staat aan de mogelijkheid om toepassing te geven aan de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19 van die wet.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 juli 2007 in zaak nr. 07/11;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerde van 28 november 2006, kenmerk CS/P. Pasveer/23014;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerde tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heerde aan hen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Heerde aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 euro (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt en aan [wederpartij A], [appellant] en [wederpartij B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 euro (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.J. van Muijen en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008