200707402/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1922 en 07/1923 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 10 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2007, verzonden op 11 september 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2008, waar Rombouts-Nieuwstraten, in persoon en bijgestaan door mr. W.M. de Boer, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door P.L. Sandberg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, rechtsbijstandverlener, gehoord.
2.1. Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Gieten-Centrum" de bestemming "Woonhuizen klasse B" rust. Tevens geldt op die gronden, voor wat betreft aan- en uitbouwen en bijgebouwen, het bestemmingplan "Bijgebouwenregeling Aa en Hunze" (hierna: het bestemmingsplan). Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de carport voor een deel vóór de voorgevelrooilijn is voorzien. Het college heeft vrijstelling voor het bouwplan verleend als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.
2.2.1. Zij voeren hiertoe in de eerste plaats aan dat het college geen vrijstelling kon verlenen, omdat niet is voldaan aan de in artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 4, van de planvoorschriften vervatte eis dat de carport aantoonbaar noodzakelijk is. Zij betogen dat had moeten worden beoordeeld of [vergunninghouder] een reële behoefte heeft aan de carport, hetgeen volgens hen niet zo is.
2.2.1.1. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften geldt voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen dat deze ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde van die gevel(s) dienen te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder 1, kan het college, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden die in de beschrijving in hoofdlijnen zijn gegeven, vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 5a, en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd binnen 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en/of voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) mits
a. het straat- en bebouwingsbeeld en/of de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast, en
b. bij aan- en uitbouwen die gebruikt worden voor woondoeleinden, geen hogere geluidsbelasting optreedt dan krachtens de Wet Geluidhinder is toegestaan.
Ingevolge artikel 4, beschrijving in hoofdlijnen, aanhef en onder 4, voor zover thans van belang, moet, indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheid vrijstelling te verlenen, er een aantoonbare noodzaak zijn voor uitbreiding c.q. extra bebouwing, die overigens niet in strijd mag zijn met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is het zoeken en creëren van ruimte in of aan de bestaande hoofdbebouwing. Als dat, op grond van stedenbouwkundige, verkeerskundige of welstandstechnische inzichten niet mogelijk is, komt de optie om te bouwen buiten de hoofdbebouwing in beeld.
2.2.1.2. Het betoog slaagt niet. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat het begrip noodzaak, als vermeld in artikel 4, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften, niet is bedoeld als zelfstandig, niet-geobjectiveerd, toetsingscriterium, omdat de noodzaak van een aan- of uitbouw of bijgebouw objectief gezien vrijwel nooit valt aan te tonen en de in het bestemmingsplan neergelegde vrijstellingsmogelijkheden dan illusoir worden. Het college heeft uiteengezet dat het begrip noodzaak dient te worden bezien in het kader van de volgorde van keuzes die ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften moeten worden gemaakt. Allereerst dient te worden beoordeeld of de benodigde ruimte in of aan de bestaande hoofdbebouwing kan worden gecreëerd. Pas als dat op grond van de in het artikel genoemde inzichten niet zo is, kan worden beoordeeld of een van de hoofdbebouwing losstaande ruimte kan worden gerealiseerd. Voorts heeft het college in het besluit op bezwaar overwogen dat in dit geval voor het bouwplan ruimte is gezocht aan de bestaande hoofdbebouwing. De voorzieningenrechter heeft deze uitleg terecht niet onjuist geacht. Dat volgens [appellanten] de rechtbank Assen in een eerdere uitspraak een andere uitleg aan deze bepaling heeft gegeven - wat hiervan zij - maakt dit niet anders.
2.2.2. Voorts voeren [appellanten] aan dat het college hun belangen onvoldoende heeft betrokken bij de gemaakte belangenafweging die heeft geleid tot het verlenen van de vrijstelling. Zij wijzen erop dat de carport beter, want zonder nadelige gevolgen voor hen, aan de andere zijde van de woning op het perceel kan worden gebouwd. Dat [vergunninghouder] dan een deel van zijn terras zou zijn kwijtgeraakt, had niet in de belangenafweging mogen worden meegenomen, nu het immers zijn wens is een carport op te richten, aldus [appellanten].
2.2.2.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het college van burgemeester en wethouders dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het bouwplan, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval geen sprake, aangezien, zoals in de aangevallen uitspraak terecht is overwogen, realisatie van het bouwplan op de door [appellanten] voorgestelde locatie ten koste gaat van het terras bij de woning van [vergunninghouder]. Ook is ter zitting gebleken dat daar bovendien geen inrit aanwezig is.
2.2.3. De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college de zienswijze van de rayonarchitect dat het bouwwerk de welstandstoets kan doorstaan, aan zijn besluit van 15 mei 2007 ten grondslag heeft mogen leggen, heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij voeren, onder verwijzing naar paragraaf 2.4.2 van de sneltoetscriteria, zijnde bijlage 3 van de Nota Welstandsbeleid Aa en Hunze van 9 februari 2005 (hierna: de welstandsnota), aan dat het welstandsadvies niet op de voorgeschreven wijze tot stand is gekomen, omdat de welstandscommissie zich over het bouwwerk had moeten uitlaten en niet de rayonarchitect. Voorts voeren zij aan dat de bij de bouwaanvraag ingediende tekeningen van de huidige situatie niet overeenkomen met de werkelijkheid, zodat geen goede welstandstoets heeft kunnen plaatsvinden. [appellanten] wijzen tevens op het door hen in bezwaar overgelegde deskundigenrapport, naar aanleiding waarvan de welstandscommissie het welstandsadvies van 3 januari 2007 heeft opgesteld. Zij voeren ten slotte aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld op dat welstandsadvies te reageren.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het welstandsadvies van 3 januari 2007 kan niet worden aangemerkt als een na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feit dat voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang is geweest, nu dit advies een nadere onderbouwing is van het welstandsadvies van 31 juli 2006 en geen sprake is van een wijziging van het eerder door het college ingenomen standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Bovendien hebben [appellanten] in beroep ruimschoots gelegenheid gehad om op het welstandsadvies van 3 januari 2007 te reageren.
Voorts is in hoofdstuk 5 van de welstandsnota vermeld dat een architectadviseur ofwel rayonarchitect van het Drents Plateau als secretaris/deskundige van de welstandscommissie deel uitmaakt en adviesaanvragen ter plaatse of in de bureaucommissie onder mandaat kan afhandelen. In het welstandsadvies van 3 januari 2007 is vermeld dat de adviesaanvraag in de bureaucommissie onder mandaat is behandeld. Dit welstandsadvies is derhalve in overeenstemming met de welstandsnota tot stand gekomen. Tevens is in het advies vermeld dat de locatie door de architectadviseur is bezocht, zodat niet valt in te zien dat, zo de bij de bouwaanvraag ingediende tekeningen van de huidige situatie al niet correct zouden zijn, dit in de weg zou hebben gestaan aan een goede welstandstoets.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008