ECLI:NL:RVS:2008:BD5381

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706625/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleiding van leerlingenvervoer en verantwoordelijkheden van ouders

In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheden van ouders bij de begeleiding van hun dochter tijdens het leerlingenvervoer. Op 21 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goedereede besloten dat appellanten, [appellant A] en [appellante B], vanaf 1 januari 2007 voor één dag per week en vanaf 1 april 2007 voor twee dagen per week verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van hun dochter tijdens het leerlingenvervoer. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van het college om het bezwaar van appellanten tegen deze regeling ongegrond te verklaren. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing op 3 augustus 2007 ongegrond verklaard, waarna appellanten hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 25 juni 2008 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term 'passend vervoer'. De rechtbank had terecht overwogen dat de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kinderen in beginsel bij de ouders ligt. De Raad bevestigde dat de Verordening leerlingenvervoer van de gemeente Goedereede geen specifieke regeling bevat voor de begeleiding bij aangepast vervoer, en dat het college op redelijke wijze toepassing heeft gegeven aan de artikelen van de Verordening door een zitplaats voor een begeleider beschikbaar te stellen.

Appellanten betoogden dat de bekostiging van de begeleiding tijdens het leerlingenvervoer de verantwoordelijkheid van de gemeente is, maar de Raad oordeelde dat de Wet op de expertisecentra (Wec) niet meer verplicht tot vergoeding van de kosten van begeleiding zelf. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de begeleiding op de dagen dat zij niet werken. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200706625/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1647 van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Goedereede.
1. Procesverloop
Op 21 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goedereede (hierna: het college) besloten dat [appellant A] en [appellante B] (hierna: [appellanten]) met ingang van 1 januari 2007 voor één dag per week en met ingang van 1 april 2007 voor twee dagen per week voor de begeleiding van hun dochter tijdens het leerlingenvervoer moeten zorgen.
Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2007, hoger beroep ingesteld. Zij hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 12 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2008, waar [appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. W.H. Benard, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.F.Th. de Moor, advocaat te Middelburg, en R.S. de Jong en A. het Jonk, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: de Wec) voor zover thans van belang, verstrekt het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
Ingevolge het negende lid kan de regeling bepalen dat de gemeente, in plaats van bekostiging in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.
De Verordening leerlingenvervoer gemeente Goedereede (hierna: de Verordening) is door de raad van de gemeente Goedereede op 30 mei 2002 krachtens voormeld artikel 4, eerste lid, van de Wec vastgesteld en bij besluit van 26 juni 2003 gewijzigd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening wordt daarin onder aangepast vervoer verstaan: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi.
Ingevolge die aanhef en onder o wordt in deze verordening onder vervoersvoorziening verstaan: een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;
- de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor de leerling en zo nodig diens begeleider, of
- aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in de Verordening.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor speciaal onderwijs of voortgezet zulk onderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, en de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken.
Ingevolge artikel 28 beslist het college in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de Verordening niet voorziet.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de Verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. De dochter lijdt aan een autistische spectrumstoornis in combinatie met een verstandelijke beperking. Niet in geschil is dat zij voor haar vervoer naar de St. Mattheusschool te Rotterdam, een school voor speciaal onderwijs en voortgezet zulk onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen, is aangewezen op aangepast vervoer al dan niet per taxi en dat in de loop van het schooljaar 2006-2007 begeleiding daarbij noodzakelijk is geworden.
2.3. In het besluit van 26 maart 2007 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, ook in het geval aangepast vervoer wordt aangeboden, als uitgangspunt geldt dat het tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort om zorg te dragen voor de begeleiding van hun kinderen bij het vervoer van en naar school. Aldus kan volgens het college vervoer plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wec. Het college heeft het redelijk geoordeeld de tot de verantwoordelijkheid van de ouders behorende begeleiding vanaf 1 januari 2007 te bepalen op één dag en vanaf 1 april 2007 twee dagen per week.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het college aldus geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term "passend vervoer", nu het begeleiden tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort. Aangezien in de Verordening geen bepaling voorkomt ten aanzien van de begeleiding in aangepast vervoer, heeft het college volgens haar niet ten onrechte artikel 28 van de Verordening toegepast om een zitplaats in het aangepast vervoer voor de begeleider ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college, door gedurende drie dagen per week voor de begeleiding van de dochter bij het vervoer zorg te dragen, op redelijke wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 29 van de Verordening, omdat het aldus rekening heeft gehouden met de door [appellanten] gestelde omstandigheden, nu zij slechts voor begeleiding dienen zorg te dragen op de dagen dat één van hen niet werkzaam is.
2.5. [appellanten] betogen primair dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de bekostiging van de begeleiding tijdens het leerlingenvervoer de verantwoordelijkheid van de gemeente is, nu deze niet meer is ondergebracht in het zogenoemde persoonsgebonden budget in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ) en onder "passend vervoer" tevens de noodzakelijke begeleiding moet worden begrepen. De in artikel 18 van de Verordening voorgeschreven bekostiging omvat derhalve, zowel de taxi, als de begeleiding. Aan toepassing van de artikelen 28 en 29 kon het college dan ook niet toekomen.
Subsidiair betogen zij dat, indien de verantwoordelijkheid voor de begeleiding tijdens het leerlingenvervoer wel op hen rust, de rechtbank heeft miskend dat van hen niet kan worden gevergd dat zij gedurende twee dagen per week vijf en een half uur per dag uitsluitend bezig zijn met de begeleiding van het vervoer van hun dochter en dat [appellante B] drie dagen per week en eenmaal per twee weken in het weekend werkt.
2.5.1. De Verordening voorziet in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, in bekostiging op basis van aangepast vervoer in het geval de leerling, zoals in dit geval, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken. Bij het aanbieden van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, heeft het college ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, de keuze uit verschillende vervoersvormen, te weten vervoer per besloten busvervoer al dan niet per schoolbus, taxi, treintaxi of bustaxi.
In de eerst vermelde bepaling, noch in de tweede, is de bekostiging van de begeleiding bij aangepast vervoer geregeld. Dit betekent niet dat, indien begeleiding nodig is, de gemeente die dient te verzorgen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wec, gelezen in verbinding met het vierde lid, zijn burgemeester en wethouders gehouden ervoor te zorgen dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor een leerling passend is en vergoeden zij de door hen noodzakelijk geachte vervoerskosten van die leerling. Voor zover daarbij begeleiding nodig is, verplicht de Wec tot niet meer dan vergoeding van de kosten van vervoer van een begeleider en derhalve niet tot vergoeding van de kosten van begeleiding zelf. Dat krachtens artikel 4, negende lid, van de Wec in artikel 1, aanhef en onder o, van de Verordening is bepaald dat aangepast vervoer door de gemeente wordt verzorgd, maakt dit niet anders. Het uitgangspunt (bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 24 december 2002 in zaak no.
200202306/1) dat het in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort om zorg te dragen voor de begeleiding van hun kinderen, sluit hierbij aan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college door, daarvan uitgaande en in aanmerking nemend dat geen specifieke regeling voor de begeleiding bij aangepast vervoer in de Verordening voorkomt, met toepassing van artikel 28 een zitplaats voor een begeleider tijdens het aangepast taxivervoer van de dochter beschikbaar te stellen, geen onjuiste toepassing heeft gegeven aan de term "passend vervoer" in artikel 4, vierde lid, van de Wec.
Dat de kosten van de begeleiding in het leerlingenvervoer, als gesteld, voorheen in het kader van de AWBZ werden vergoed, leidt niet tot een ander oordeel, nu het college ingevolge de Verordening een eigen bevoegdheid ter zake van het aanbieden van aangepast vervoer heeft.
Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, valt voorts uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2008 in zaak nr.
200704263/1niet af te leiden dat de gemeente, wanneer een leerling is aangewezen op aangepast vervoer, indien nodig, ook voor de begeleiding dient te zorgen. In de in die uitspraak berechte zaak hadden burgemeester en wethouders gekozen voor een vorm van aangepast vervoer die begeleiding noodzakelijk maakte boven een andere vorm waarbij begeleiding niet nodig was. Die keuze bracht met zich dat burgemeester en wethouders ook in die begeleiding hadden te voorzien. In dit geval is de noodzaak van de begeleiding tijdens het aangepast vervoer geen uitvloeisel van een keuze van het college voor een bepaalde vorm van aangepast vervoer.
Het betoog faalt.
2.5.2. Wat betreft de subsidiair voorgedragen beroepsgrond wordt als volgt overwogen. Het college heeft met toepassing van artikel 28 van de Verordening voorzien in bekostiging van het vervoer van de voor de dochter benodigde begeleider. Tevens heeft het besloten om met ingang van 1 januari 2007 gedurende vier dagen per week en met ingang van 1 april 2007 gedurende drie dagen per week voor externe begeleiding zorg te dragen en de kosten daarvan voor rekening van de gemeente te brengen. Nu met deze beslissing niet binnen het bereik van de Verordening wordt gebleven, houdt de Afdeling het ervoor dat het college ook in dit verband heeft beoogd toepassing te geven aan artikel 28 van de Verordening. Het college beschikt ter zake over een bevoegdheid waarvan de uitoefening door de bestuursrechter niet dan terughoudend dient te worden getoetst.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de dochter tijdens het aangepast taxivervoer aan [appellanten] zelf te laten op de dagen dat een van hen niet werkt. In de door [appellanten] gestelde omstandigheden heeft zij voorts terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college de zorg voor de begeleiding van de dochter niet in redelijkheid heeft kunnen beperken tot uiteindelijk drie dagen per week. Dat de totale reistijd per dag, als gesteld vijf en een half uur bedraagt, maakt dat niet anders. Voor zover [appellanten] nog hebben gesteld dat [appellante B] gedurende twee dagen per week oproepkracht is, kan dit hun niet baten, nu zij dit voor het eerst ter zitting van de Afdeling hebben aangevoerd en gesteld noch gebleken is dat zij dat niet eerder hebben kunnen doen.
Ook dit betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008
47-505.