200802139/2.
Datum uitspraak: 17 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Bij besluit van 29 januari 2008, kenmerk 636069, heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Noordoostpolder (hierna: de raad) bij besluit van 28 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan 'Kraggenburg-West 2006'.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 juni 2008, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door drs. P.B. Loonstra, werkzaam bij Dommerholt & Loonstra Consultancy, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door drs. P.B. Loonstra voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door [partij], als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van ten minste 180 woningen aan de westelijke kant van de kern Kraggenburg.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen dat het college het plan, afgezien van een onjuiste verwijzing binnen de planvoorschriften, ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij beogen met hun verzoeken onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan na inwerkingtreding van het plan, te voorkomen.
2.4. [verzoeker sub 1] voert als formeel bezwaar aan dat de economische paragraaf en het rapport 'Bronsterktebepaling en overdrachtsberekening Fa. C.J.G.[verzoeker sub 2], gelegen aan Hertenweg 6 te Kraggenburg' van het cluster Vergunningen van de gemeente, gedateerd 24 oktober 2006, niet met het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd. Voorts lag volgens hem de schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur dat op de ten noorden van het plangebied gelegen Zuiderringweg op kosten van de gemeente geluidsreducerend asfalt zal worden aangebracht, niet bij het vastgestelde plan ter inzage.
2.4.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing met dien verstande dat in dit artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 26 van de WRO wordt ook het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd. Artikel 23, eerste lid, onder a, van de WRO is van overeenkomstige toepassing.
De bestemmingsplanprocedure wordt gekenmerkt door een getrapt stelsel, waarbij het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen in beginsel een vereiste is om beroep te kunnen instellen. Teneinde de betrokkene in staat te stellen om tegen het ontwerpplan en het vastgestelde plan gemotiveerd een zienswijze onderscheidenlijk bedenkingen te kunnen inbrengen, is vereist dat niet alleen het ontwerpplan onderscheidenlijk het vastgestelde plan ter inzage wordt gelegd, doch tevens de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling daarvan.
2.4.2. Niet in geschil is dat de economische paragraaf en het rapport van 24 oktober 2006 niet tezamen met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen. De voorzitter sluit niet uit dat de Afdeling in de bodemprocedure zal concluderen dat deze stukken betrekking hebben op het plan en, behoudens de mogelijkheid toepassing te geven aan artikel 3:11, tweede lid, van de Awb, met het ontwerpplan ter inzage hadden moeten worden gelegd en dat door niet aldus te handelen het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de WRO. Dat de economische paragraaf desgevraagd kon worden verstrekt, zoals de raad heeft gesteld, kan niet afdoen aan de verplichting dit stuk tezamen met het ontwerpplan ter inzage te leggen.
2.4.3. De voorzitter houdt het er verder voor dat de door [verzoeker sub 1] bedoelde verklaring inzake het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt niet met het vastgestelde plan ter inzage is gelegd. Hij sluit niet uit dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat deze verklaring een stuk is dat met het vastgestelde plan ter inzage had moeten worden gelegd en dat door dit niet te doen is gehandeld in strijd met artikel 26 van de WRO.
2.5. Verder voeren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aan dat ter plaatse van de ter hoogte van het fruitteeltbedrijf van [verzoeker sub 2] voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Zij wijzen daartoe met name op de geluidbelasting door aan- en afrijdend verkeer en de ventilatoren ten behoeve van de koelcellen. Zij achten de door de raad voorgenomen en voorgestelde maatregelen in de vorm van een geluidswal en voorzieningen aan de ventilatoren niet afdoende en de uitvoerbaarheid daarvan niet verzekerd.
2.5.1. Uit de stukken volgt dat de door de raad voorgenomen en voorgestelde maatregelen noodzakelijk zijn ter voorkoming van een te hoge geluidbelasting bij de meest nabij het fruitteeltbedrijf van [verzoeker sub 2] voorziene woningen. De voorzitter overweegt dat in het plan en ook anderszins niet is gewaarborgd dat de uitvoering van het woningbouwplan op deze gronden niet eerder zal plaatsvinden dan nadat is voorzien in doeltreffende maatregelen die de geluidbelasting ter plaatse afdoende beperken. Daarbij is van belang dat voor het treffen van voorzieningen aan de ventilatoren medewerking van [verzoeker sub 2] is vereist, welke tot dusver niet is verkregen. Voorts is de voorzitter er, gelet op de ter beschikking staande stukken, voorshands niet van overtuigd dat het uitgevoerde akoestische onderzoek afdoende is geweest. Hij acht in dit verband nader onderzoek nodig waarvoor de voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent.
2.6. In verband met het voorgaande ziet de voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, aanleiding de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. Hij ziet geen aanleiding op de overige in de verzoeken aangevoerde bezwaren in te gaan.
2.7. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 29 januari 2008, kenmerk 636069, voor zover daarmee goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van ? 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan [verzoeker sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van ? 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan [verzoeker sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Flevoland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van ? 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [verzoeker sub 1] en ? 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2008