ECLI:NL:RVS:2008:BD5536

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802486/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en belangenafweging bij Dublinclaimant

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 17 maart 2008 in bewaring is gesteld. De staatssecretaris van Justitie heeft deze maatregel opgelegd op basis van de openbare orde, omdat er aanwijzingen waren dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in haar uitspraak van 31 maart 2008 geoordeeld dat de staatssecretaris de gronden voor de bewaring niet in redelijkheid aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 16 juni 2008 overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende gronden had voor de bewaring. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de vreemdeling zich nog voordat hij bij de gate op Schiphol werd gecontroleerd, heeft ontdaan van zijn reis- en identiteitsdocumenten. Dit feit, in combinatie met het beleid zoals weergegeven in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, weegt zwaar in de belangenafweging. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de belangenafweging in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt, omdat hij via een lidstaat naar Nederland is gereisd en er een risico bestaat dat hij zich aan de uitzetting zal onttrekken.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij vreemdelingenbewaring, vooral in het geval van Dublinclaimanten, waarbij het risico van onttrekking aan het toezicht altijd aanwezig is.

Uitspraak

200802486/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/9743 van de rechtbank 's Gravenhage van 31 maart 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 maart 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In het besluit van 17 maart 2008 is vermeld dat de opgelegde maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal ontrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat de vreemdeling:
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te bekostigen.
2.2. De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de twee laatstvermelde bewaringsgronden niet in redelijkheid aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen nu de vreemdeling hierin niet verschilt van andere vreemdelingen die Nederland inreizen om een asielverzoek in te dienen, dat dit ook geldt voor de resterende bewaringsgrond en dat die grond bovendien op zichzelf onvoldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus heeft miskend dat, zoals hij ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd, de vreemdeling kan worden aangemerkt als een Dublin-claimant. In dat geval is onttrekkingsgevaar in beginsel altijd aanwezig. Bovendien is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat de vreemdeling met het vliegtuig naar Nederland is gereisd en zich, nog voordat hij bij de gate werd gecontroleerd, heeft ontdaan van zijn reis- en identiteitsdocumenten, aldus de staatssecretaris.
2.3. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen of ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring is gesteld een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de daarbij bekend geworden feiten en omstandigheden bijvoorbeeld in het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag, aldus dit onderdeel.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 is het mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 of artikel 59, eerste én tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Ook voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging echter in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten, aldus deze paragraaf.
2.4. Dat de hiervoor in overweging 2.1 vermelde bewaringsgronden naar de rechtbank heeft overwogen van toepassing zijn op iedere ongedocumenteerde asielzoeker maakt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2008, in zaak nr. 200708267/1; www.raadvanstate.nl), niet dat die gronden niet zonder nadere motivering kunnen dienen ter ondersteuning van het vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 februari 2008, in zaak nr. 200800108/1; www.raadvanstate.nl), vloeit uit het in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 weergegeven beleid voort dat de omstandigheid dat een vreemdeling via een lidstaat naar Nederland is gereisd en dat daarom wordt onderzocht of hij aan die lidstaat kan worden overgedragen, bijzonder zwaar weegt, in die zin dat de belangenafweging in beginsel ten nadele van die vreemdeling uitvalt.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in het proces-verbaal van staandehouding van 17 maart 2008 is opgenomen dat de vreemdeling zich nog voordat hij bij de gate op Schiphol werd gecontroleerd van zijn reis- en identiteitsdocumenten heeft ontdaan, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de gronden dat de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in redelijkheid niet aan de bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 maart 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.6. De staatssecretaris heeft zich, nu de gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd deze maatregel kunnen dragen, bij afweging van de bij de bewaring betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de bewaring vordert. Naar volgt uit hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 januari 2008, in zaak nr. 200707652/1; www.raadvanstate.nl), kan het betoog van de vreemdeling, dat zich in het dossier geen stukken bevinden die uitdrukkelijk blijk geven van de gemaakte belangenafweging, bedoeld in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, hieraan niet afdoen. De beroepsgrond faalt.
2.7. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 17 maart 2008 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 maart 2008 in zaak nr. 08/9743;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2008
347-558.
Verzonden: 16 juni 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak