ECLI:NL:RVS:2008:BD6055

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803730/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd door de minister van Volkshuisvesting inzake overtreding van de Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juni 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] tegen een besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De minister had op 23 april 2008 aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, in samenhang met de Wet milieubeheer. Het besluit was genomen omdat [verzoekster] containers met samengeperste PET-flessen naar Hong Kong en Vietnam wilde overbrengen, wat volgens de minister in strijd was met de geldende invoervoorschriften in die landen.

[verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 juni 2008 is het verzoek behandeld. De voorzitter heeft vastgesteld dat de minister zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, omdat het standpunt van de minister uitsluitend was gebaseerd op een suggestieve vraagstelling aan de autoriteit in Hong Kong, die had geantwoord dat de import van de verontreinigde PET-flessen niet was toegestaan. De voorzitter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de invoer van de PET-flessen in Hong Kong verboden was, en schorste daarom de last onder dwangsom voor een periode van zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 644,00 en het griffierecht van € 288,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor opgelegde sancties.

Uitspraak

200803730/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: de Verordening) in samenhang met de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, bijgestaan door [verzoekster], [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, werkzaam bij het ministerie, en J. Roosma, werkzaam bij de VROM Inspectie Noord, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom strekt ertoe dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van artikel 37, vierde lid, van de Verordening in samenhang met artikel 10.60, vierde lid, van de Wet milieubeheer, en van artikel 36, eerste lid, onder g, in samenhang met de artikelen 2, onder 35, sub f, van de Verordening en 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat [verzoekster] doende was containers met samengeperste PET-flessen over te brengen naar Vietnam en Hong Kong. Volgens de minister heeft [verzoekster], nu zij transporteerde naar een inrichting in Hong Kong die geen erkende inrichting is voor de nuttige toepassing van deze afvalstoffen, gehandeld in strijd met artikel 37, vierde lid, van de Verordening in samenhang met artikel 10.60, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Verder zijn de desbetreffende afvalstoffen volgens de minister dermate verontreinigd dat niet wordt voldaan aan de voor de afvalstoffen in Vietnam en Hong Kong in dit geval geldende invoervoorschriften, zodat [verzoekster] heeft gehandeld in strijd met artikel 36, eerste lid, onder g, in samenhang met de artikelen 2, onder 35, sub f, van de Verordening en 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer.
2.2. Het verzoek van [verzoekster] ziet op de overbrenging van de samengeperste PET-flessen naar Hong Kong, voor zover dat volgens de minister vanwege de verontreiniging van deze afvalstoffen in strijd is met de aldaar geldende invoervoorschriften. Het verzoek richt dus uitsluitend tegen dat deel van de last dat ertoe strekt dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van artikel 36, eerste lid, onder g, in samenhang met de artikelen 2, onder 35, sub f, van de Verordening en 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer. [verzoekster] stelt dat niet vast staat dat invoer van de PET-flessen in Hong Kong is verboden. Zij voert hiertoe aan – samengevat weergegeven - dat de vraagstelling van de minister bij de door hem aan de autoriteit in Hong Kong verzonden foto's van de PET-flessen, door slechts te vermelden dat het gaat om verontreinigd plasticafval, suggestief is.
2.3. Ingevolge artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de Verordening.
Ingevolge artikel 2, onder 35, sub f, van de Verordening, voor zover hier van belang, wordt onder "illegale overbrenging" verstaan een overbrenging van afvalstoffen die in strijd is met artikel 36.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder g, van de Verordening is de uitvoer uit de Gemeenschap verboden voor afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 49 zullen worden beheerd.
Uit artikel 49 van de Verordening, voor zover hier van belang, volgt dat afvalstoffen zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op ecologische verantwoorde wijze beheerd dienen te worden.
2.4. Tussen partijen is, zo is ter zitting gebleken, niet in geschil dat de samengeperste PET-flessen vallen onder code B3010 van de groene lijst van afvalstoffen. Evenmin is in geschil dat deze afvalstoffen ingevolge de in Hong Kong geldende invoervoorschriften aldaar mogen worden ingevoerd, mits deze niet verontreinigd zijn.
2.5. De voorzitter begrijpt het betoog van de minister aldus dat hij meent dat de PET-flessen niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 49 zullen worden beheerd omdat deze in de haven van Hong Kong vanwege de verontreiniging zullen worden geweigerd en vervolgens mogelijk elders in Azië zullen gaan rondzwerven. De minister heeft aan de bevoegde autoriteit in Hong Kong foto's van de desbetreffende afvalstoffen verzonden. Blijkens het bestreden besluit heeft die autoriteit aan de minister medegedeeld dat zij instemt met zijn standpunt dat het plasticafval verontreinigd is en dat import in Hong Kong daarom niet is toegestaan. De minister heeft de stelling van [verzoekster] dat de bij de foto's aan de autoriteit van Hong Kong voorgelegde vraagstelling dusdanig suggestief is dat die autoriteit slechts kon reageren op de wijze waarop dat is gedaan, niet weersproken. Nu het standpunt van de minister dat [verzoekster] een overtreding heeft begaan uitsluitend is gebaseerd op deze reactie van de autoriteit in Hong Kong, is het bestreden besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig voorbereid. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding te hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 april 2008, kenmerk JRO/2008.041741/tkw, voor zover het dat deel van de last onder dwangsom betreft dat ertoe strekt dat [verzoekster] zich dient te onthouden van overtreding van artikel 36, eerste lid, onder g, in samenhang met de artikelen 2, onder 35, sub f, van de Verordening en 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn van zes weken wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2008
431.