ECLI:NL:RVS:2008:BD6063

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707004/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning voor musicaltheater te Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Bewonersvereniging de Mirandabuurt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een bouwvergunning verleend aan Chios Real Estate Properties B.V. voor de oprichting van een musicaltheater aan de Europaboulevard in Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 8 december 2006 de bouwvergunning verleend, maar de Bewonersvereniging stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van dit besluit, waardoor de bezwaartermijn niet correct zou zijn ingegaan. De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van de Bewonersvereniging ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de bekendmaking van de bouwvergunning op 8 december 2006 aan de aanvrager, Chios Real Estate Properties B.V., voldoende was voor de aanvang van de bezwaartermijn. De Bewonersvereniging was geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en had pas op 30 januari 2007 kennisgenomen van het besluit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bezwaartermijn op 19 januari 2007 was geëindigd, en dat de Bewonersvereniging pas op 1 maart 2007 een bezwaarschrift had ingediend, wat na de termijn was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak benadrukt het belang van tijdige bekendmaking van besluiten en de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaren.

Uitspraak

200707004/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Bewonersvereniging de Mirandabuurt, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2957 en 07/3069 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2007 in het geding tussen:
de vereniging Bewonersvereniging de Mirandabuurt
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan Chios Real Estate Properties B.V. met gebruikmaking van de op 7 augustus 2006 verleende vrijstelling bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw, bestemd als musicaltheater, aan de Europaboulevard te Amsterdam.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het college het door de Bewonersvereniging de Mirandabuurt (hierna: de Bewonersvereniging) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door de Bewonersvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Bewonersvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en mr. H.W. Bartels, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de vraag of het bezwaar van de Bewonersvereniging tegen het besluit van 8 december 2006 terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling gedaan van het besluit aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.3. Blijkens de stukken is het besluit van 8 december 2006 tot verlening van de bouwvergunning op dezelfde dag verzonden aan de aanvrager van de vergunning. Eerst bij brief van 30 januari 2007 heeft het college de Bewonersvereniging over dat besluit geïnformeerd. Vervolgens heeft een medewerker van het college, ter verduidelijking van deze brief, op 2 februari 2007 een email verzonden aan de voormalige voorzitter van de Bewonersvereniging. In deze email is meegedeeld dat de bouwvergunning is uitgereikt op 8 december 2006, alsmede dat de bezwaartermijn inmiddels is verstreken, doch dat de Bewonersvereniging gezien de nalatigheid van het college alsnog zo spoedig mogelijk eventueel bezwaar kan maken.
2.4. De Bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit niet deugdelijk bekend is gemaakt, aangezien het niet aan haar is verzonden. Dit heeft volgens de Bewonersvereniging tot gevolg dat de bezwaartermijn niet is aangevangen op 8 december 2006, de dag waarop het college het besluit aan de aanvrager heeft toegezonden, maar op 30 januari 2007, de dag waarop zij op de hoogte is gebracht van het besluit.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit door toezending aan de aanvrager bekend is gemaakt en dat de datum van die bekendmaking (8 december 2006) bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. De Bewonersvereniging behoort immers niet tot de belanghebbenden aan wie het besluit is gericht in de zin van artikel 3:41 van de Awb, zodat toezending aan haar geen vereiste is voor de bekendmaking. Verder is de omstandigheid dat het besluit niet overeenkomstig artikel 3:43, eerste lid, van de Awb tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking aan de Bewonersvereniging is meegedeeld, niet relevant voor de vraag of het besluit op juiste wijze bekend is gemaakt en daarmee evenmin voor de bepaling van de aanvang van de bezwaartermijn.
2.5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.6. De Bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte een termijn voor het instellen van bezwaar hanteert van twee weken, nu in de brief van 30 januari 2007 een termijn van 6 weken is vermeld en uit de email van 2 februari 2007 niet volgt dat er onmiddellijk bezwaar moest worden gemaakt. Bovendien betwist de Bewonersvereniging dat de email als communicatiemiddel voor het doen van een dergelijke mededeling kan worden gebruikt.
2.6.1. Dit betoog faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Bewonersvereniging vanaf het moment dat zij van het besluit van 8 december 2006 op de hoogte raakte en hieruit op kon maken dat de bezwaartermijn met inachtneming van artikel 6:8 van de Awb op 19 januari 2007 was geëindigd, in beginsel nog twee weken de gelegenheid had om daartegen bezwaar te maken. De Afdeling verwijst hierbij naar haar vaste jurisprudentie, volgens welke in zaken waarbij een belanghebbende, niet zijnde een aanvrager, van het verlenen van een vergunning of ontheffing niet op de hoogte is gesteld en daarvan geen publicatie heeft plaatsgevonden, deze in beginsel binnen twee weken nadat hij van bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, zijn bezwaren kenbaar dient te maken. (Bijvoorbeeld de uitspraken van 2 februari 2001, in zaak nr. 200002282/1, AB 2001, 114 en 13 juli 2005, in zaak nr.
200501517/1.) De wijze waarop de Bewonersvereniging van het besluit op de hoogte is geraakt - in dit geval door onder meer toezending van een email - is in dit verband niet van belang. Nu de Bewonersvereniging eerst op 1 maart 2007 - derhalve na afloop van de termijn van twee weken - een bezwaarschrift heeft ingediend en niet valt in te zien waarom zij niet eerder (een desnoods nog ongemotiveerd) bezwaarschrift had kunnen indienen, heeft de rechtbank met het college terecht geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
190-564.