200707415/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1472 van de rechtbank Dordrecht van 14 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht.
Bij besluiten van 7 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van bedrijfsgebouw 2 t/m 4 op het perceel aan [locatie], plaatselijk bekend als [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 31 oktober 2006 en 2 november 2006 heeft het college het door [appellanten] (hierna: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is naar de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008 , waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M.L.A. Verhoeven en Y. van der Ploeg, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door
[gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. In geschil is de vraag of het bezwaar van [appellanten] terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de besluiten van 7 juli 2006.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank een onjuist criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank ten onrechte een inhoudelijk oordeel gegeven over de verschillende nadelige effecten van het bouwplan terwijl de beoordeling beperkt zou moeten blijven tot de vraag of op voorhand is uitgesloten dat die nadelige effecten optreden. Het gaat hierbij om toeneming van het verkeer over de [locatie] en de daarmee gepaard gaande toeneming van trillingen, geluid, verkeersonveiligheid en verslechtering van de luchtkwaliteit en toeneming van parkeeroverlast. [appellanten] stellen dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - deze nadelige effecten hen tot belanghebbenden bij de besluiten van 7 juli 2006 maken.
2.2.1. Dit betoog faalt. [appellanten] wonen op een afstand van 700 meter tot 1450 meter van het perceel. Verder is ter zitting gebleken dat het perceel op verschillende manieren door het autoverkeer is te bereiken. Gelet hierop alsmede op de omvang van het te realiseren kantoorgebouw, is het niet aannemelijk dat door het bouwplan de verkeerintensiteit ter plaatse van de desbetreffende woningen in betekenende mate toeneemt en dat daardoor nadelige gevolgen optreden ten aanzien van geluid, trillingen, verkeersveiligheid en luchtkwaliteit. Evenmin is het aannemelijk, gelet ook op de parkeermogelijkheden in de omgeving, dat de parkeerdruk ter plaatse van de woningen toeneemt. Daargelaten het bezwaar van [appellanten] met betrekking tot de wijze van toetsing, de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellanten] in zoverre geen rechtstreeks, persoonlijk belang hebben bij de besluiten van 7 juli 2006.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij rechtstreeks zicht hebben op de bouwwerken, nu de maximale toegestane hoogte van het bouwwerk 24 meter is en niet 18 meter en het al gerealiseerde 18 meter hoog gebouw no.1 reeds te zien is vanaf de achterzijde van het perceel van [appellanten].
2.3.1. Dit betoog faalt evenzeer. Ter zitting is gebleken dat er geen rechtstreeks zicht is vanuit de woning van [appellanten] maar dat slechts vanaf de achterzijde van hun perceel mogelijk zicht bestaat op het te realiseren kantoorgebouw. Als onbestreden moet worden aangenomen dat vanuit de overige betrokken woningen evenmin rechtstreeks zicht bestaat op het kantoorgebouw. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat [appellanten] aan dit aspect geen belang kunnen ontlenen bij het de besluiten van 7 juli 2006.
2.4. Aan de door [appellanten] gestelde omstandigheid dat een eventuele evacuatie bij calamiteiten op het nabijgelegen rangeerterrein "Kijfhoek" wordt bemoeilijkt door realisering van het bouwplan, kan evenmin belang worden ontleend. Deze omstandigheid staat in een te ver verwijderd verband met de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008