200708216/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1073 van de rechtbank Breda van 15 oktober 2007 in het geding tussen:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 december 2004 tot afwijzing van zijn verzoek om onder toepassing van de hardheidsclausule van invordering van het verschuldigde lesgeld af te zien opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007.
De hoofddirectie heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.J.A. Hendriks, advocaat te Deurne, en de hoofddirectie, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG), zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Les- en cursusgeldwet (hierna: de wet) is lesgeld verschuldigd ter zake van het door een leerling die op de eerste dag van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs - daaronder begrepen de van het onderwijs deel uitmakende praktijktijd - aan een dagschool.
Ingevolge het tweede lid is het lesgeld door de leerling verschuldigd per cursusjaar en wordt het voldaan aan de IBG.
Ingevolge artikel 9b kan de IBG voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.1.1. Ter invulling van de beleidsvrijheid die de hoofddirectie op grond van artikel 9b van de wet toekomt, heeft zij bij besluit van 6 oktober 2004 de Beleidsregel buiteninvorderingstelling lesgeld asielzoekers en bepaalde categorieën vreemdelingen, gepubliceerd in Gele katern van 27 oktober 2004, nummer 17 (hierna: de beleidsregel), vastgesteld.
Volgens artikel 2 van de beleidsregel is de beleidsregel van toepassing op lesgeldplichtige vreemdelingen die:
a) op grond van artikel 8, onderdelen f, g, h, j of k van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijven, en
b) niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in het lesgeld op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of de Wet studiefinanciering 2000.
2.2. Op 5 juli 2004 heeft [appellant] een aanvraag tot inschrijving bij een dagschool gedaan door inlevering bij de dagschool van een ondertekende onderwijskaart. Op dezelfde dag heeft hij een verzoek tot buiteninvorderingstelling van het voor het schooljaar 2004/2005 verschuldigde lesgeld ingediend.
Bij besluit van 30 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan [appellant] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met ingang van 9 mei 2003, geldig tot 26 januari 2006, verleend.
2.3. In het besluit van 30 januari 2007 heeft de hoofddirectie het standpunt ingenomen dat [appellant] niet aan de in artikel 2 van de beleidsregel gestelde voorwaarde voor toepassing van de in artikel 9b van de wet neergelegde hardheidsclausule voldoet. Aan dat standpunt heeft zij ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd recht op studiefinanciering had.
2.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de hoofddirectie in redelijkheid het standpunt heeft mogen innemen dat geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat. Daartoe heeft zij overwogen, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat het op de weg van [appellant] had gelegen om zich nader te laten informeren over de kosten van de opleiding en de mogelijkheden voor het verkrijgen van studiefinanciering, alvorens de onderwijskaart te ondertekenen en met de opleiding te beginnen.
2.5. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert hij aan, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank heeft miskend dat van een asielzoeker die in asielzoekerscentrum verblijft en de Nederlandse taal nog onvoldoende beheerst, redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij de betekenis van het verlenen van een verblijfsrecht voor de beslissing op een verzoek tot buiteninvorderingstelling van het lesgeld en het recht op studiefinanciering onderkent.
2.5.1. Bij besluit van 10 december 2004 heeft de hoofddirectie het verzoek van [appellant] om onder toepassing van de hardheidsclausule van invordering van het verschuldigde lesgeld af te zien afgewezen. Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft de hoofddirectie het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 juni 2006 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de hoofddirectie een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Aan dat oordeel heeft zij ten grondslag gelegd dat de beleidsregel slechts op een deel van de in artikel 9b van de wet gegeven bevoegdheid betrekking heeft, zodat de hoofddirectie, in het geval [appellant] niet tot de doelgroep van de beleidsregel zou behoren, afzonderlijk dient te bezien of op basis van artikel 9b van de wet alsnog buiteninvorderingstelling of kwijtschelding van het lesgeld kan worden verleend. Door dat na te laten, heeft de hoofddirectie in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehandeld. In een nieuw te nemen besluit op bezwaar zal de hoofddirectie dienen te bezien of aan [appellant], die niet onder de beleidsregel valt, op de voet van artikel 9b van de wet alsnog buiteninvorderingstelling kan worden verleend, aldus de rechtbank in deze uitspraak.
2.5.2. Uit de motivering van het besluit van 30 januari 2007 blijkt niet dat de hoofddirectie heeft onderzocht of aanleiding bestaat voor het toepassen van de hardheidsclausule buiten de beleidsregel om. Dat betekent dat de hoofddirectie ten onrechte geen uitvoering aan de uitspraak van 13 juni 2006 heeft gegeven en dat het besluit van 30 januari 2007, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgrond dat de hoofddirectie ten onrechte heeft geweigerd met toepassing van de hardheidsclausule vrijstelling van de verplichting tot het voldoen van het verschuldigde lesgeld te verlenen, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb diende te worden vernietigd. De rechtbank heeft dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep gegrond verklaren en het besluit van 30 januari 2007 vernietigen. De hoofddirectie dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
2.7. De hoofddirectie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 oktober 2007 in zaak nr. 07/1073;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep van 30 januari 2007, kenmerk LLC 030/001254864;
V. veroordeelt de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.314,35 (zegge: dertienhonderdveertien euro en vijfendertig cent), waarvan € 1.288,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Informatie Beheer Groep aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Informatie Beheer Groep aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008