ECLI:NL:RVS:2008:BD6085

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803463/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan Kiekensterrein te Amsterdam

Op 2 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ingestemd met een saneringsplan van BAM Woningbouw B.V. voor het Kiekensterrein aan de Kadoelenweg 360 te Amsterdam. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, wonend te Amsterdam, op 14 mei 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 19 juni 2008 behandeld. Tijdens de zitting stelden het college en BAM dat de verzoeker geen spoedeisend belang had, maar de voorzitter oordeelde dat er wel degelijk spoedeisend belang was, gezien de aanstaande saneringswerkzaamheden door BAM.

De verzoeker voerde aan dat er geen inzage was gegeven in een nader bodemonderzoek en ecologisch onderzoek. Het college verklaarde echter dat deze onderzoeken ter inzage hebben gelegen. De verzoeker betwistte de instemming van het college met het saneringsplan, omdat er wijzigingen waren aangebracht na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Het college stelde dat deze wijzigingen ondergeschikt waren en geen significante impact hadden op de sanering.

De voorzitter concludeerde dat de wijzigingen in het saneringsplan geen belangrijke functiewijzigingen met zich meebrachten en dat de sanering zoals gepland kon doorgaan. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juni 2008.

Uitspraak

200803463/2.
Datum uitspraak: 27 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2008, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAM Woningbouw B.V. (hierna: BAM) ingediende saneringsplan ten behoeve van het zogenoemde Kiekensterrein aan de Kadoelenweg 360 te Amsterdam
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Sibeijn en ing. J. Souwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is BAM daar als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. H.J. Tijsen, advocaat te Bunnik, en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben het college en BAM zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening.
Ter zitting is gebleken dat BAM bij inwerkingtreding van het besluit omtrent instemming op korte termijn zal beginnen met saneringswerkzaamheden. Gelet hierop heeft [verzoeker] spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
2.3. [verzoeker] voert aan dat een nader bodemonderzoek en ecologisch onderzoek niet ter inzage zijn gelegd.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het nader bodemonderzoek met het ontwerpbesluit en het besluit ter inzage heeft gelegen. Het nader ecologisch onderzoek, dat is opgesteld naar aanleiding van de zienswijzen tegen het ontwerpbesluit heeft met het besluit ter inzage gelegen, aldus het college. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
2.4. [verzoeker] voert aan dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan. In dit verband voert hij aan dat na de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit het plan is gewijzigd in die zin dat een drietal percelen daarvan niet langer deel uitmaakt. Volgens hem leidt dit ertoe dat de inrichting van het terrein ingrijpend aangepast zal worden, waardoor de gebruiksvorm van de bodem zal wijzigen, hetgeen tevens zal leiden tot ingrijpende wijzigingen in de sanering van het terrein. Hij is van mening dat het college de wijziging van het saneringsplan niet bij zijn besluit omtrent instemming kon betrekken zonder een nieuw ontwerpbesluit te nemen en dit ter inzage te leggen.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het schrappen van de drie percelen een ondergeschikte wijziging van het saneringsplan inhoudt.
2.4.2. Na de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit op 6 februari 2008 heeft BAM bij brief van 19 maart 2008 aan het college laten weten dat vanwege bezwaren van het Hoogheemraadschap tegen bebouwing langs de Landsmeerderdijk, de percelen 2805, 3051 en 3053 geen deel meer kunnen uitmaken van het bouwplan. Zij hebben het college daarom verzocht in te stemmen met het saneringsplan uitsluitend voor zover dat betrekking heeft op het perceel 2804.
2.4.3. De voorzitter stelt vast dat de percelen 2805, 3051 en 3053 een klein deel uitmaken van het in het oorspronkelijke saneringsplan opgenomen saneringsgebied.
BAM had op deze percelen sociale koopwoningen gepland. Nu de bouw van deze woningen op die percelen niet mogelijk is gebleken zal BAM deze sociale koopwoningen aan de noordoostzijde van het saneringsgebied op het perceel 2804 realiseren in plaats van de daar oorspronkelijk geplande twee-onder-een-kap woningen.
2.4.4. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat het schrappen van de percelen 2805, 3051 en 3053 een ingrijpende wijziging in de sanering van het terrein inhoudt overweegt de voorzitter als volgt.
De sanering van de mobiele verontreiniging zal volgens het saneringsplan gebeuren door volledige ontgraving van de met minerale olie verontreinigde grond en zonodig een grondwateronttrekking en -zuivering voor verontreinigd grondwater. Door het schrappen van de percelen 2805, 3051 en 3053 treedt hierin geen wijziging op.
Wat betreft de immobiele verontreinigingen op het terrein is het uitgangspunt in het saneringsplan dat deze heterogeen verspreid over het gehele terrein kunnen voorkomen. Op het terrein zullen leeflagen worden aangebracht, waarvan de dikte afhankelijk is van de functie. Voor woningen en parkeerplaatsen geldt een leeflaag van 0,5 meter, voor wegen een leeflaag van 0,7 meter en voor tuinen een leeflaag van 1 meter. In de voorschriften bij het besluit omtrent instemming is bepaald dat ter plaatse van gronden die als openbaar groen zullen worden ingericht in afwijking van het saneringsplan een leeflaag dient te worden aangebracht van 1 meter.
Van een belangrijke functiewijziging van gronden ten gevolge van de verwezenlijking van sociale koopwoningen in het noordoosten van het saneringsgebied in plaats van de daar oorspronkelijk geplande twee-onder-een-kap woningen is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Gelet hierop treedt evenmin een belangrijke wijziging op in de aan te brengen leeflagen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het grootste deel van het saneringsgebied de functie tuin of openbaar groen krijgt waar een leeflaag van 1 meter moet worden aangebracht. Voor zover sprake is van een uitwisseling tussen die functies heeft dit voor de sanering derhalve geen gevolgen. Voorts is niet gebleken dat tengevolge van de voormelde wijziging met betrekking tot de locatie van de sociale koopwoningen andere belangrijke wijzigingen in de functie van de gronden zullen optreden, die ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de aan te brengen leeflagen.
2.5. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte met het saneringsplan heeft ingestemd.
2.6. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008
325.