200801055/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flora Partners B.V., gevestigd te Nijmegen, en [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2106 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 januari 2008 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Flora Partners B.V. en [appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
Bij brief van 30 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flora Partners B.V. en [appellant sub 2] (hierna: [appellanten sub 2]) naar aanleiding van hun verzoek medegedeeld dat potten (met gewassen) niet mogen worden geplaatst op het perceel plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het college de door [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2008, waar Vugts, in persoon, en Flora Partners, beide bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellanten sub 2] bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de brief van 30 mei 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat het college het tegen die brief gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Dit betoog faalt. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd om de uitoefening van containerteelt, daaronder begrepen het plaatsen van potten met gewassen, op het perceel te beëindigen. De brief van 30 mei 2006 dient te worden aangemerkt als een weigering van het college om het plaatsen van potten op het perceel te gedogen. Gelet op het handhavingsbesluit van 17 mei 2006 heeft deze weigering om te gedogen geen zelfstandige betekenis, zodat de brief van 30 mei 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Gelet hierop is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het college het bezwaar op goede gronden terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Ter zitting van de Afdeling hebben [appellanten sub 2] aangegeven dat zij geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun betoog dat het college niet tijdig heeft beslist op hun verzoek om een gedoogverklaring in het geval wordt geoordeeld dat de brief van 30 mei 2006 niet kan worden aangemerkt als besluit. Dit betoog kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008