ECLI:NL:RVS:2008:BD6095

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708571/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid rijvaardigheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs voor alle categorieën is geschorst. Dit besluit werd genomen op 23 juni 2006, waarbij [appellant] werd verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Het CBR verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 18 oktober 2006 ongegrond. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing op 30 oktober 2007, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 10 december 2007.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 juni 2008. Tijdens deze zitting was het CBR vertegenwoordigd door mr. S.J.M. van de Ark. De Raad overwoog dat, volgens de Wegenverkeerswet 1994, het CBR bevoegd is om de geldigheid van een rijbewijs te schorsen indien er een vermoeden bestaat dat de houder niet meer over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid beschikt. In dit geval was het rijbewijs van [appellant] op 17 september 2007 ongeldig verklaard, en zijn bezwaar daartegen werd op 25 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.

De Raad van State concludeerde dat [appellant] met zijn hoger beroep niet in een gunstiger positie kon geraken, aangezien het eerdere besluit niet meer aanvechtbaar was. Daarom werd het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.

Uitspraak

200708571/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Veldhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2007 in zaak nr. 06/4649 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) aan [appellant] medegedeeld dat hij verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid en dat de geldigheid van zijn rijbewijs voor alle categorieën wordt geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen.
Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2007, verzonden op 31 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar het CBR, vertegenwoordigd mr. S.J.M. van de Ark, juridisch medewerker bij het CBR, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, besluit het CBR, indien een in artikel 130, eerste lid, van die wet bedoelde schriftelijke mededeling is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 131, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 wordt bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, derde lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover thans van belang, is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
2.2. Bij besluit van 17 september 2007 is het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Bij besluit van 25 januari 2008 is het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
Het besluit van 25 januari 2008 is in rechte onaantastbaar. Gelet hierop kan [appellant] met zijn hoger beroep niet in een gunstiger positie geraken. Hij heeft dan ook geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
312-384.