ECLI:NL:RVS:2008:BD6109

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706485/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan kom Prinsenbeek door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het uitwerkingsplan voor de kom Prinsenbeek, dat door het college van burgemeester en wethouders van Breda is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 31 juli 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit plan, dat de bouw van 29 woningen, een school met kinderopvang, en een zorgcomplex met 28 zorgwoningen mogelijk maakt. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun bezorgdheid uitten over verkeersoverlast, wateroverlast en de luchtkwaliteit. De Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2008 behandeld, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Raad overweegt dat het college bij de goedkeuring van het uitwerkingsplan de vereisten van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in acht heeft genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat de verkeerssituatie niet onaanvaardbaar zal verslechteren, ondanks de verwachte toename van verkeersbewegingen. De appellanten hebben niet overtuigend aangetoond dat de verkeersveiligheid in het geding is. Ook de zorgen over wateroverlast en luchtkwaliteit zijn door de Raad van State weerlegd, waarbij wordt verwezen naar de adequaat uitgevoerde onderzoeken die geen overschrijdingen van de grenswaarden aantonen.

De Raad van State oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.

Uitspraak

200706485/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Breda bij besluit van 19 juni 2007 vastgestelde "Uitwerkingsplan kom Prinsenbeek deelgebeid Neel-Oost".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2007, en [appellant sub 2] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2007, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2008, waar [appellant sub 1] e.a. vertegenwoordigd door [gemachtigden] in persoon, en het college vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar in dienst van de provincie zijn verschenen. Tevens is ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. du Pont en H. Vollaard, ambtenaren in dienst van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan maakt de bouw mogelijk van 29 woningen, een school met kinderopvang, naschoolse opvang en een peuterspeelzaal, en een zorgcomplex met 28 zorgwoningen. Het college heeft geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft ingestemd met de afdoening van de bedenkingen door het college van burgemeester en wethouders.
2.3. [appellant sub 1] e.a. kunnen zich niet verenigen met de gekozen wijze van ontsluiting van het plangebied. Deze zal leiden tot verkeersoverlast en gevaarlijke situaties, met name voor schoolkinderen. Voorts betogen [appellant sub 1] e.a. dat niet vaststaat dat het plan niet zal leiden tot wateroverlast. Zij stellen zich tevens op het standpunt dat het onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet juist is uitgevoerd, nu onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Daarnaast stellen [appellant sub 1] e.a. dat aan nieuwbouw voor de school geen behoefte is nu het wettelijk vastgestelde minimum aantal van 153 leerlingen al drie jaar niet is gehaald.
2.4. Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 1] e.a. dat de ontsluiting op de bestaande kruisingen van de Heisprong, de Schoolstraat en de Molenstraat zal leiden tot onveilige situaties overweegt de Afdeling dat blijkens de plantoelichting de verwerkelijking van het plan een toename van ongeveer 500 voertuigbewegingen per etmaal met zich zal brengen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit niet een dusdanig grote toename is dat daardoor onaanvaardbare verkeerssituaties te verwachten zijn. De omstandigheid dat het hier gaat om een schatting op grond van ervaringscijfers en feitelijke tellingen bij de betrokken school een specifieker beeld van de te verwachten verkeersbewegingen zouden hebben opgeleverd, zoals [appellant sub 1] e.a. betogen, betekent niet dat het college in dit geval niet van ervaringscijfers kon uitgaan. [appellant sub 1] e.a. hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke tellingen in dit geval tot significant afwijkende aantallen zouden hebben geleid.
Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat de kruising van de Heisprong en de Schoolstraat met de Molenstraat in het bijzonder gevaarlijke situaties voor schoolkinderen zal opleveren. Deze kruising wordt thans ook door schoolkinderen gebruikt en van bijzondere problemen op het gebied van de verkeersveiligheid is niet gebleken. Voorts zal om de verkeersveiligheid rondom de school te bevorderen een dubbele ontsluiting op de Heisprong worden gerealiseerd, waardoor het mogelijk is langs één ontsluiting het gebied in te rijden en langs de andere ontsluiting het gebied te verlaten. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het plangebied in hoofdzaak als 30 km-zone zal worden ingericht.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] e.a. dat een additionele ontsluiting op de Schutsestraat de verkeerssituatie zal verbeteren, overweegt de Afdeling dat de uitwerkingsregels van artikel 4.2 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek" ontsluiting van het plangebied "Kom Prinsenbeek deelgebied Neel-oost" via de Schutsestraat niet mogelijk maken. De uitwerkingsregels bieden derhalve geen ruimte voor de door [appellant sub 1] e.a. gewenste additionele ontsluiting op de Schutsestraat.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het verkeer ter plaatse.
2.5. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] e.a. dat niet vaststaat dat het plan niet zal leiden tot wateroverlast overweegt de Afdeling dat blijkens de plantoelichting en de plankaart is voorzien in een waterbergingsvijver. Deze vijver wordt met een open verbinding aangesloten op de bergingsvijvers langs de Heisprong. Blijkens de plantoelichting is met de bergingscapaciteit van ongeveer 572 m³ voldaan aan de bergingseis. [appellant sub 1] e.a. hebben dit niet betwist. Hetgeen zij op dit punt naar voren hebben gebracht leidt derhalve niet tot het oordeel dat het college goedkeuring aan het plan diende te onthouden.
2.6. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 1] e.a. dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit niet juist is uitgevoerd wordt overwogen dat op 1 juni 2007 het onderzoek "Bestemmingsplan Prinsenbeek, update onderzoek naar luchtkwaliteit" als aanvulling op het onderzoek "Bestemmingsplan Prinsenbeek luchtkwaliteitsonderzoek" is uitgebracht. In het aanvullende onderzoek is uitgegaan van recentere berekenmethoden en aangepaste gegevens. Uit dit onderzoek volgt dat verwezenlijking van het plan, ook met in achtneming van de extra verkeersbewegingen, geen overschrijdingen van de grenswaarden en/of plandrempels met zich brengt. Bij uitspraak van 6 februari 2008 in zaak nr.
200606492/1, betreffende het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek" heeft de Afdeling overwogen dat het college dit aanvullende onderzoek in redelijkheid aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant sub 1] e.a. hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de Afdeling aanleiding ziet thans anders te oordelen en meer gedetailleerd onderzoek noodzakelijk te achten. Ook zonder gedetailleerder onderzoek is aannemelijk dat het plan in overeenstemming is met de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Van het tegendeel hebben [appellant sub 1] e.a. de Afdeling niet overtuigd.
2.7. Voor zover [appellant sub 1] e.a. hebben betoogd dat het draagvlak voor de Apolloschool ontbreekt verwijst de Afdeling eveneens naar de uitspraak van 6 februari 2008 in zaak nr.
200606492/1. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat hetgeen [appellant sub 1] e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de verwachting dat de Apolloschool de komende jaren levensvatbaar zal zijn niet gerechtvaardigd is. [appellant sub 1] e.a. hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de Afdeling aanleiding ziet thans anders te oordelen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. [appellant sub 2] e.a. betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de veiligheidssituatie en naar de toegankelijkheid van de wijk in verband met de te verwachten toename van de verkeersintensiteit. Tijdens een informatieavond is een dergelijk onderzoek wel toegezegd door een ambtenaar van de gemeente. [appellant sub 2] e.a. stellen zich daarnaast op het standpunt dat de toename van verkeer in de Heisprong en de Wolfsputten zal leiden tot gevaarlijke situaties. Voorts betogen [appellant sub 2] e.a. dat met het instellen van eenrichtingsverkeer op de Heisprong en de Wolfsputten verkeersproblemen voorkomen kunnen worden.
2.10. Voor zover [appellant sub 2] e.a. betogen dat een onderzoek naar de toegankelijkheid van het plangebied en de verkeersveiligheid door een ambtenaar is toegezegd overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan de toezegging van een niet ter zake beslissingsbevoegde. De bevoegdheid tot het vaststellen van het uitwerkingsplan berust niet bij ambtenaren, maar bij het college van burgemeester en wethouders. Voorts hebben [appellant sub 2] e.a. niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 2.4, is het gezien het aantal verwachte verkeersbewegingen niet aannemelijk dat zich problemen in het plangebied in het kader van de verkeersveiligheid en toegankelijkheid zullen voordoen. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontbreken van een nader onderzoek naar de verkeersveiligheid en toegankelijkheid niet tot het onthouden van goedkeuring dient te leiden.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] e.a. dat het instellen van eenrichtingsverkeer de verkeersproblemen zou kunnen voorkomen overweegt de Afdeling dat het nemen van een besluit tot het instellen van eenrichtingsverkeer buiten de planprocedure valt. Het nemen van een dergelijk besluit staat derhalve in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
12-575.