ECLI:NL:RVS:2008:BD6121

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708236/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging milieuvergunning Radiovliegclub Dordrecht en omstreken

In deze zaak gaat het om de wijziging van een milieuvergunning die eerder was verleend aan de vereniging Radiovliegclub Dordrecht en omstreken, bekend als 'Red Eagles'. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht heeft op 25 oktober 2007 de eerder verleende vergunning van 8 september 2006 aangevuld en gewijzigd. Dit besluit werd op 1 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze wijziging hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerden dat de aan de vergunning verbonden voorschriften onvoldoende bescherming bieden tegen geluidshinder veroorzaakt door de gemotoriseerde modelvliegtuigen. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 juni 2008.

De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het is ingesteld namens omwonenden, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij daartoe gemachtigd is. De beroepsgrond met betrekking tot de geluidshinder werd ook besproken, waarbij het college zich had gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De Afdeling concludeert dat de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarde van 43,5 dB(A) op zaterdag in overeenstemming is met het referentieniveau van het omgevingsgeluid, en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze norm toereikend is. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep voor het overige ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708236/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) de aan de vereniging Radiovliegclub Dordrecht en omstreken "Red Eagles" (hierna: Red Eagles) verleende milieuvergunning van 8 september 2006 aangevuld en gewijzigd. Dit besluit is op 1 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. O.F. Purperhart en ing. M. Moerman, werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Red Eagles, vertegenwoordigd door L.M. Brillemans, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend. Wanneer degene die het beroepschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander in beroep komt, zal van de bevoegdheid tot het instellen van het beroep moeten blijken. Indien hieraan niet is voldaan kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.1.1. [appellant] heeft in het beroepschrift verklaard dat het beroep mede namens omwonenden wordt ingesteld. [appellant] heeft geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij mede namens omwonenden gemachtigd is om beroep in te stellen. Voorts heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij anderszins gerechtigd is beroep in te stellen namens omwonenden.
[appellant] is bij aangetekende brief van 27 november 2007 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. [appellant] is tot en met 27 december 2007 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
[appellant] heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het ziet op de looptijd van de vergunning, de locatiekeuze en de verstoring van de zondagsrust.
2.2.1. Het bestreden besluit is genomen met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer. Ingevolge het derde lid van dit artikel is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2.2. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze als bedoeld naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake de wijziging van een milieuvergunning als bedoeld in afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer worden de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen als onderdelen van een besluit in vorenbedoelde zin aangemerkt.
2.2.3. Aangezien de beroepsgrond inzake de locatiekeuze geen betrekking heeft op een besluitonderdeel als hiervoor bedoeld, staat artikel 6:13 van de Awb er niet aan in de weg dat deze grond eerst in beroep wordt aangevoerd. Anders dan het college stelt, bestaat dan ook geen grond het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2.4. De beroepsgrond over het respecteren van de zondagsrust heeft onder meer betrekking op geluid. [appellant] heeft zienswijzen naar voren gebracht over deze categorie milieugevolgen. Eveneens heeft hij zienswijzen naar voren gebracht die betrekking hebben op de beperking van de looptijd van de vergunning. Anders dan het college stelt, bestaat dan ook geen grond het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Bij uitspraak van 20 juni 2007 (zaak nr.
200607757/1) heeft de Afdeling het besluit van 8 september 2006, waarbij voor een periode van vijf jaar een oprichtingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, vernietigd voor zover het voorschrift F.1 van de vergunning betreft. Het besluit van 8 september 2006 is daarmee, met uitzondering van voorschrift F.1, onherroepelijk geworden.
2.3.1. Voor zover de Afdeling het college heeft opgedragen om met inachtneming van de desbetreffende uitspraak een nieuw besluit te nemen, heeft dat geleid tot het besluit van 25 oktober 2007 dat thans ter toetsing voorligt.
Het college heeft bij dit besluit nadere voorschriften aan de oprichtingsvergunning verbonden over het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op zaterdag en het aantal viertaktvliegtuigen dat op die dag gelijktijdig mag vliegen gedurende een bepaalde tijd.
2.4. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
2.4.1. Voor zover het beroep van [appellant] ziet op de in de vergunning van 8 september 2006 gestelde termijn, de locatiekeuze, de ligging van de inrichting in de nabijheid van het Nationaal Park "de Biesbosch" en het vogel- en habitatrichtlijngebied Biesbosch en de significante effecten van de inrichting daarop, de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van de vergunde activiteiten, de vrees voor het neerstorten van modelvliegtuigen op of nabij zijn woning en de verstoring van de zondagsrust, richt het beroep zich op het reeds onherroepelijke deel van het besluit van 8 september 2006. De rechtmatigheid van dat besluit kan in zoverre in deze procedure niet meer aan de orde worden gesteld en kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Deze beroepsgronden falen.
2.5. [appellant] voert aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften ten aanzien van maximaal toegestane geluidniveaus onvoldoende bescherming bieden tegen de door de gemotoriseerde modelvliegtuigen veroorzaakte geluidhinder.
2.5.1. Het bij het bestreden besluit aan de vergunning toegevoegde voorschrift F.1, hetwelk in de bijlage bij het besluit is aangeduid als 1.1, bepaalt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op zaterdag niet meer mag bedragen dan 43,5 dB(A) in de dagperiode. Tevens is voorschrift F.4, eerste volzin, dewelke in de bijlage bij het besluit is aangeduid als 1.2, gewijzigd in die zin dat op zaterdag niet meer dan drie viertaktvliegtuigen gelijktijdig mogen vliegen gedurende maximaal 2,25 uur.
2.5.2. Het college heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te ondervinden geluidbelasting op zaterdag de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
Volgens hoofdstuk 4 van de Handreiking dient het bevoegd gezag bij herziening van vergunningen voor bestaande inrichtingen de richtwaarden als opgenomen in tabel 4 opnieuw te toetsen. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces.
Zoals de Afdeling in bovenvermelde uitspraak van 20 juni 2007 heeft overwogen, acht zij de typering van de directe omgeving als een landelijke omgeving niet onjuist. Voor deze omgeving gelden richtwaarden van 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In opdracht van het college heeft de Milieudienst Zuid-Holland Zuid akoestisch onderzoek uitgevoerd ter bepaling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Dit heeft geresulteerd in het op 5 december 2006 opgestelde rapport. In dit rapport is, voor zover hier van belang, weergegeven dat het ter plaatse heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid op zaterdagen in de dagperiode 43 tot 44 dB(A) bedraagt. Het college heeft met het bestreden besluit beoogd daarbij aan te sluiten.
De in voorschrift F.1 gestelde geluidgrenswaarde in de dagperiode van 43,5 dB(A) op zaterdag komt overeen met het referentieniveau van het omgevingsgeluid, zodat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in voorschrift F.1 vastgelegde norm toereikend is.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beweerdelijk namens anderen dan [appellant] is ingesteld;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
375-579.