Op 11 september 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel een revisievergunning voor een vleesvarkenshouderij aan [vergunninghoudster]. Dit besluit werd op 17 september 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben [appellanten] op 22 oktober 2007 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden op 21 november 2007 aanvulden. De zaak werd op 9 juni 2008 ter zitting behandeld, waar [appellanten] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college vertegenwoordigd was door E.L.A. Kramer en M. van Gils.
De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de vergunning betrekking had op het houden van 2.314 vleesvarkens in een stal met een chemisch luchtwassysteem dat 70% reductie biedt. De Afdeling concludeerde dat chemische luchtwassystemen, ondanks hun nadelige neveneffecten, in de regel tot de beste beschikbare technieken behoren. De beroepsgrond van [appellanten] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de toepassing van deze technieken, werd verworpen.
Daarnaast voerden [appellanten] aan dat het college geen beoordeling van cumulatieve stankhinder had gemaakt. De Afdeling oordeelde dat de Wet geurhinder en veehouderij niet voorziet in een dergelijke toetsing, waardoor het college terecht geen beoordeling had uitgevoerd. Ook de stelling dat er geen beoordeling was gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn werd verworpen, omdat de directe omgeving van de woning van [appellanten] geen speciale beschermingszone is.
De Afdeling concludeerde dat het college op goede gronden had geoordeeld dat het belang van milieubescherming niet noopt tot weigering van de vergunning. Het beroep van [appellanten] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 juli 2008.