ECLI:NL:RVS:2008:BD6692

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707570/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.A. Offers
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving bouwvoorschriften voor Booggebouwen in Barendrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 2 oktober 2007 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de projectontwikkelaars van de Booggebouwen in het complex Carnisse Veste. Het college had op 17 juli 2006 besloten om niet handhavend op te treden, omdat de gebouwen volgens hen conform de verleende bouwvergunning waren gebouwd. [appellant] betwist dit en stelt dat de Booggebouwen in strijd zijn met de voorschriften van het Bouwbesluit.

De Raad van State heeft op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de bouwvergunning van 13 november 2001 onherroepelijk was geworden. De Afdeling stelde vast dat, ook al zou er strijdigheid met het Bouwbesluit zijn, de bouwvergunning en de bijbehorende bouwtekeningen leidend zijn. De verplichting tot toezicht op grond van de Woningwet biedt geen zelfstandige grondslag voor handhavend optreden. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de projectontwikkelaars niet konden worden aangesproken op basis van artikel 14 van de Woningwet, omdat alleen de eigenaar of bevoegd persoon aangesproken kan worden.

Uiteindelijk concludeerde de Raad van State dat de bevoegdheid tot handhaving ontbrak en dat het hoger beroep ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200707570/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/407 van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de projectontwikkelaars, die de Booggebouwen van het complex Carnisse Veste te Barendrecht hebben gebouwd, omdat de gebouwen in strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit zijn gebouwd, afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007, verzonden op 4 oktober 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar het college, vertegenwoordigd door E.H. Heun en P.M. van der Graaf, ambtenaren in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft op 13 november 2001 een bouwvergunning verleend voor de bouw van 233 woningen, winkels, kantoorruimten, horeca en 740 parkeerplaatsen aan het Middeldijkerplein en de Portlandse Baan in het deelplan Hevenkwartier van de VINEX-locatie Carnisselande te Barendrecht (hierna: het complex Carnisse Veste). Aan deze bouwvergunning is de voorwaarde verbonden dat het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van de bouwverordening en het Bouwbesluit.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Booggebouwen van het complex Carnisse Veste conform de bouwvergunning zijn gebouwd. Hij voert daartoe aan dat de bouwvergunning als voorwaarde stelt dat conform het Bouwbesluit gebouwd moet worden en dat de Booggebouwen niet voldoen aan het Bouwbesluit.
2.3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van nemen van het besluit op bezwaar, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de voor de Booggebouwen verleende bouwvergunning van 13 november 2001 onherroepelijk is geworden en dat van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2002 in zaak nr.
200202171/1, volgt dat ook al zou sprake zijn van strijdigheid met het Bouwbesluit, de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde dat overeenkomstig de voorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening moet worden gebouwd geen basis kan bieden voor handhavend optreden indien er gebouwd is conform de van de bouwvergunning deel uitmakende bouwtekeningen. De Afdeling ziet geen grond hierover thans anders te oordelen.
De verwijzing door [appellant] naar de op grond van artikel 100 van de Woningwet op het college rustende verplichting tot toezicht kan niet leiden tot een ander oordeel, nu voormeld artikel geen zelfstandige grondslag biedt voor handhavend optreden.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de projectontwikkelaars niet kunnen worden aangeschreven op grond van artikel 14 van de Woningwet. Daarvoor geldt immers dat alleen de eigenaar of degene die uit andere hoofde tot het treffen van de voorziening bevoegd is aangeschreven kunnen worden. Voor de uitleg dat met eigenaar tevens "voormalig" eigenaar wordt bedoeld, biedt de bewoording van dit artikel geen grond. Het betoog faalt.
2.5. Aangezien de bevoegdheid tot handhaven ontbreekt, behoeft hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. P.A. Offers
en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
270-564.