200705717/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [plaats],
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
verweerder.
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college) aan Stichting Groene Hart Ziekenhuis een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor de verruiming van de openstelling van de parkeergarage van een algemeen ziekenhuis aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 juni 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. Logtenberg,
ing. M.J.H. Kijzers en ing. S.J. van Oosten, werkzaam bij de Milieudienst Midden-Holland, zijn verschenen. Voorts is Stichting Groene Hart Ziekenhuis, vertegenwoordigd door A. Vreeswijk, als partij gehoord.
2.1. Stichting Groene Hart Ziekenhuis heeft ter zitting betoogd dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is omdat de zienswijzen tegen het ontwerpbesluit zijn ingediend op het moment dat het ontwerpbesluit nog niet ter inzage lag.
2.1.1. In artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken bedraagt, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald. Ingevolge het tweede lid vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. Ingevolge het derde lid zijn op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.
In artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2.1.2. Het ontwerpbesluit op de aanvraag om een veranderingsvergunning voor de openingstijden van de parkeergarage heeft ter inzage gelegen van 30 november 2006 tot en met 11 januari 2007. [appellanten] hebben zienswijzen ingebracht bij brief van 20 november 2006, ingekomen op 22 november 2006. Uit de aanhef van de brief en de formulering van de zienswijzen blijkt dat deze zich richten tegen de gevraagde wijziging van de openingstijden van de parkeergarage. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat voor de in het bestreden besluit vergunde verandering aanvankelijk een melding was gedaan als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer. Op 21 juli 2006 is door Stichting Groene Hart Ziekenhuis verzocht de melding te betrekken bij een eerder op 22 augustus 2005 ingediende aanvraag om een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer. Nadien is besloten de melding als afzonderlijke nieuwe aanvraag om veranderingsvergunning in behandeling te nemen. Verder blijkt uit de stukken dat het ontwerpbesluit op de op 22 augustus 2005 ingediende aanvraag ter inzage heeft gelegen van 12 oktober 2006 tot en met 23 november 2006. Binnen deze termijn zijn de zienswijzen van [appellanten] ingediend.
Onder deze omstandigheden konden [appellanten] redelijkerwijs menen dat het ontwerpbesluit ten aanzien van de gevraagde verandering voor de openingstijden voor de parkeergarage reeds tot stand was gekomen. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is.
2.2. Bij besluit van 21 november 2005 is een vergunning verleend voor de uitbreiding van het ziekenhuis met een natuurlijk geventileerde halfopen parkeergarage, waarbij is bepaald dat de openstelling is toegestaan van 07.00 uur tot 23.00 uur. In voorschrift 2.3 van die vergunning is bepaald dat de parkeergarage is gesloten tussen 23.00 uur en 07.00 uur en dat in die periode er in de parkeergarage geen verkeersbewegingen mogen plaatsvinden. In voorschrift 8.5 van die vergunning is bepaald dat tussen 23.00 uur en 07.00 uur de verlichting van de parkeergarage dient te worden uitgeschakeld behoudens de zogenaamde indicatieverlichting (noodverlichting). De gevraagde en bij het bestreden besluit vergunde verruiming van de openstelling ziet op de nachtperiode van 23.00 uur tot 07.00 uur om in verband met vertrekkend personeel van de avonddienst mogelijk te maken dat enkele voertuigen na 23.00 uur uit de parkeergarage kunnen vertrekken. Daartoe zijn bij het bestreden besluit genoemde voorschriften 2.3 en 8.5 uit de onderliggende vergunning ingetrokken en is aan de thans verleende vergunning een drietal voorschriften verbonden.
2.3. Ingevolge voorschrift 1 is vergunninghouder verplicht de in de inrichting werkzame personen te instrueren omtrent de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning.
Voorschrift 2 bepaalt dat in de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur auto's alleen de parkeergarage mogen uitrijden.
Voorschrift 3 bepaalt - samengevat - dat het maximale geluidniveau (Lmax) veroorzaakt door de nachtelijke verkeersbewegingen in de parkeergarage ter plaatse van de gevels van de woningen aan de Livingstonelaan 2, 28 en 30 en Ridder van Catsweg 73-79 niet meer mag bedragen dan 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 uur en 07.00 uur. Het betreft het maximale geluidniveau afkomstig van nachtelijke verkeersbewegingen ten gevolge van de verandering in de representatieve bedrijfssituatie.
2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.5. De beroepsgronden van [appellanten] hebben - kort samengevat - betrekking op de gehanteerde uitgangspunten in het akoestisch onderzoek ten aanzien van de verkeersbewegingen in de nachtperiode, de indirecte hinder en de maximale geluidbelasting, de formulering van voorschrift 3 en de naleving van de vergunning. Verder betogen zij dat met het verlenen van de vergunning wordt afgeweken van het convenant dat de Stichting Groene Hart Ziekenhuis met de omwonenden heeft gesloten. In dit convenant is onder meer overeengekomen dat de parkeergarage dagelijks tussen 23.00 uur en 07.00 uur gesloten zal zijn voor zowel in- als uitrijdend verkeer. Hierdoor zullen in de nachtelijke periode geen verkeersbewegingen plaatsvinden in de parkeergarage.
2.6. Voor het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten geldt, ook na de bij het bestreden besluit vergunde verruiming van de openstelling van de parkeergarage, de in voorschrift 14 verbonden aan de voor de inrichting geldende vergunning van 10 november 1992 voor de nachtperiode van 23.00 uur tot 07.00 uur gestelde grenswaarde van 35 dB(A).
Voor het maximale geluidniveau (Lmax), veroorzaakt door de nachtelijke verkeersbewegingen in de parkeergarage, geldt ingevolge voorschrift 3 verbonden aan de thans verleende vergunning een grenswaarde van 60 dB(A).
2.6.1. Voor de grenswaarde voor het maximale geluidniveau heeft het college in navolging van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangesloten bij de voor de nachtperiode als maximaal aanvaardbaar geachte grenswaarde van 60 dB(A). Voor de geluidbelasting veroorzaakt door vertrekkende voertuigen buiten de grens van de inrichting heeft het college als uitgangspunt genomen de voor de nachtperiode geldende voorkeursgrenswaarde van 40 dB(A) uit de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het college heeft deze grenswaarden in redelijkheid toereikend kunnen achten.
Voor zover [appellanten] betogen dat de formulering van voorschrift 3 onjuist is omdat het maximale geluid niet van verkeersbewegingen maar van het open- en dichtslaan van portieren en achterkleppen van voertuigen afkomstig is, is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift het totale piekgeluid veroorzaakt door de voertuigen omvat.
2.6.2. Bij de aanvraag om vergunning is gevoegd het rapport van een akoestisch onderzoek van Ingenieursbureau AV Consulting B.V. van 5 april 2006 (hierna: het rapport). Bij de metingen en berekeningen in het rapport is als uitgangspunt genomen dat in een representatieve situatie in de nachtperiode ten hoogste 44 voertuigen uit de parkeergarage en 70 voertuigen van het buitenterrein zullen vertrekken. Daarbij wordt rekening gehouden met de situatie die met het oog op de uitbreidingsplannen eind 2011 bereikt zal zijn. Bij het uitrijden van de parkeergarage is uitgegaan van een bepaalde spreiding van de geparkeerde voertuigen over de verschillende parkeerlagen van de garage. Uit de tabellen 5.3, 5.4 en 5.7 van het rapport blijkt dat na het treffen van maatregelen, inclusief de bewegingen van ambulances in de nieuwe situatie, aan de grenswaarden voor zowel het equivalente als het maximale geluidniveau wordt voldaan. Wat de geluidbelasting veroorzaakt door de vertrekkende voertuigen buiten de grens van de inrichting betreft blijkt uit de tabellen 5.5 en 5.6 van het rapport dat de voor de nachtperiode geldende voorkeursgrenswaarde van 40 dB(A) niet wordt overschreden.
[appellanten] betwijfelen of de uitgangspunten ten aanzien van het aantal vertrekkende voertuigen van 44, de spreiding over de verschillende parkeerlagen en de aanname dat 90% van het aantal vertrekkende voertuigen dat gebruik maakt van de parkeergarage links af het terrein van de inrichting verlaat (richting Bleulandweg) en 10% rechtsaf (richting Ridder van Catsweg) juist zijn.
Uit de stukken blijkt dat de parkeergarage uitsluitend bestemd is voor medewerkers en bezoekers van het ziekenhuis. De bezoektijd van het ziekenhuis eindigt om uiterlijk 20.00 uur en de avonddienst voor de medewerkers om 23.30 uur. Gelet hierop is het aannemelijk dat in de nachtperiode de parkeergarage uitsluitend wordt gebruikt door personeelsleden van de avonddienst. Uit onderzoek dat is verricht in het kader van een beroep tegen een eerder ten behoeve van de inrichting verleende vergunning is gebleken dat tijdens de avondperiode ongeveer 50 personeelsleden aanwezig zijn, waarvan ongeveer 50% met de auto komt. Wat de spreiding van voertuigen over de verschillende parkeerlagen betreft is in het deskundigenbericht opgemerkt dat de parkeerverdeling over de parkeerlagen van de voertuigen van de personeelsleden die 's middags arriveren in grote mate kan variëren. In verband hiermee is aan Ingenieursbureau AV Consulting B.V. gevraagd een aanvullende berekening te maken waarbij de bedrijfstijden van de 44 vertrekkende voertuigen worden gemaximaliseerd en aldus van een zogeheten worst-case-situatie wordt uitgegaan. Uit die berekening van 11 december 2007 blijkt dat ook in een dergelijke situatie aan de geldende grenswaarden wordt voldaan.
Wat de rijrichting van voertuigen betreft die de inrichting verlaten is uit de stukken gebleken dat de gebruikelijke en bewegwijzerde route in de richting van de Bleulandweg voert en dat het college geen plannen heeft om deze verkeersituatie te wijzigen. Ook bij een verdubbeling van het aantal voertuigen dat de inrichting met een andere rijrichting verlaat zal volgens de gemaakte berekeningen nog steeds aan de geldende voorkeursgrenswaarde van 40 dB(A) worden voldaan.
Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hierover in het deskundigenbericht is gesteld, moet ervan worden uitgegaan dat in het rapport de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de resultaten van het akoestisch onderzoek de conclusie van het college onderschrijven dat bij de nachtelijke openstelling van de parkeergarage aan de gestelde geluidgrenswaarden zal worden voldaan. De beroepsgronden falen.
2.7. Voor zover [appellanten] betogen dat de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften niet worden nageleefd, heeft deze beroepsgrond geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning. Voor zover zij betogen dat met het verlenen van de vergunning wordt afgeweken van het convenant dat de Stichting Groene Hart Ziekenhuis met de omwonenden heeft gesloten, is dit een privaatrechtelijk aspect dat geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgronden falen om die reden.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008