ECLI:NL:RVS:2008:BD6717

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707485/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor bedrijfswoning op bedrijventerrein

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk op 10 november 2005 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een bedrijfswoning op een perceel in [plaats]. Dit besluit werd door [appellant] aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 20 september 2006. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde op 13 september 2007 deze beslissing, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 11 juni 2008, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn vertegenwoordiger J.A.C.M. van den Heuvel en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar Y. Neijari.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college geen vrijstelling had hoeven verlenen voor de bouw van de bedrijfswoning. [appellant] voerde aan dat de woning noodzakelijk was omwille van de zorg voor zijn visueel gehandicapte echtgenote en de combinatie van wonen en werken. De Raad van State oordeelde echter dat de noodzaak voor een bedrijfswoning niet was aangetoond, aangezien de aard van het bedrijf en de bedrijfsvoering niet vereisten dat [appellant] of zijn echtgenote direct bij het bedrijf aanwezig moesten zijn. De enkele omstandigheid dat de echtgenote van [appellant] vanwege haar handicap niet kan autorijden, was niet voldoende om de noodzaak voor een bedrijfswoning te onderbouwen.

Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat het uitnodigen tot het indienen van een aanvraag niet automatisch betekent dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vergunning ook verleend zou worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707485/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdonk,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4566 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 september 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 september 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2007, verzonden op 19 september 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2008, waar [appellant], bijgestaan door J.A.C.M. van den Heuvel, en het college, vertegenwoordigd door Y. Neijari, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert met zijn zoon een timmer- en klussenbedrijf. Daarnaast heeft zijn andere zoon ook een eigen klussenbedrijf. Deze beide bedrijven verrichten in en vanuit de bedrijfsruimte op het perceel werkzaamheden.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Heesterseweg 1988" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Plaatselijke bedrijven".
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 2 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Plaatselijke bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden ten dienste van bedrijfsdoeleinden (na vrijstelling).
Ingevolge lid A, aanhef en onder II, van de planvoorschriften mag de tot "Plaatselijke bedrijven" bestemde grond uitsluitend worden bebouwd met gebouwen ten dienste van deze bestemming, waarbij tenzij op de plankaart anders is aangeduid, woningen uitsluitend mogen worden gebouwd via vrijstelling volgens lid F.
Ingevolge lid F, onder II, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van één dienstwoning op bedrijfspercelen waarop nog geen dienstwoning voorkomt, indien ter plaatse een volwaardig bedrijf aanwezig is en de dienstwoning ter plaatse noodzakelijk is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering. Daarbij wordt rekening gehouden met de bedrijvigheid in de omgeving en zijn met het oog daarop nadere situeringseisen mogelijk.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college een vrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid F, onder II, niet had mogen weigeren. Hij voert daartoe aan dat de woning noodzakelijk is in verband met het door hem gestelde belang om wonen en werken te combineren. In dat verband stelt hij dat hij, gelet op de visuele handicap van zijn echtgenote, dicht bij zijn bedrijf moet wonen, omdat hij anders zijn verzorgende en zakelijke taken niet kan combineren en zijn echtgenote alleen een rol in de bedrijfsvoering kan vervullen als zij bij het bedrijf woont.
2.3.1. De rechtbank heeft in het belang van het combineren van wonen en werken; het lossen van goederen die direct binnen de bedrijfsruimte moeten worden geplaatst ter voorkoming van diefstal en aantasting door weersinvloeden en het ontvangen van klanten in de avonduren, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een bedrijfswoning noodzakelijk is. Uit artikel 3, lid F, onder II, volgt dat een bedrijfswoning alleen kan worden toegestaan indien de aard van het bedrijf en de daaruit voortvloeiende bedrijfsvoering daartoe aanleiding geeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor de doelmatige bedrijfsvoering van het timmer- en klussenbedrijf een bedrijfswoning noodzakelijk is. Er is voor wat betreft het toezicht geen sprake van een bijzondere bedrijfssituatie. Er is evenmin sprake van een bedrijfsvoering die afwijkt van de gangbare, op grond waarvan de directe aanwezigheid van [appellant] of zijn echtgenote is vereist. De enkele omstandigheid dat de echtgenote van [appellant] vanwege haar visuele handicap geen auto kan rijden is niet voldoende bijzonder om deze noodzaak aannemelijk te maken.
Dat het college in het verleden voor dergelijke bedrijfswoningen op het bedrijventerrein wel vrijstelling heeft verleend, betekent niet dat het college gehouden is om dat ook in dit geval te doen, met name niet nu het planologische regime van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan strenger wordt dan nu het geval is.
Uit het vorenstaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de criteria op grond waarvan een vrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid F, onder II, van de planvoorschriften kan worden verleend. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen, omdat een medewerker van de gemeente hem zou hebben uitgenodigd een aanvraag om bouwvergunning in te dienen voordat het nieuwe bestemmingsplan ter inzage werd gelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met het uitnodigen tot het indienen van een aanvraag nog niet het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de bouwvergunning ook zal worden verleend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
17-560.