200708541/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4819 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
Bij besluit van 19 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) aan het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het hoogheemraadschap) ontheffing verleend voor het berijden met een voertuig van het fietspad langs de Oostgaag te Maasland (bij beslissing op bezwaar gewijzigd in Gaagweg te Schipluiden) voor het aanvoeren van betongranulaat.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 29 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2008, waar [appellanten], in persoon, het college, vertegenwoordigd door E. Zaagsma, ambtenaar in dienst van de gemeente, en het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door ing. M.P. de Jong, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV), voor zover thans van belang, gebruiken andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 de rijbaan.
Ingevolge het tweede lid, mogen andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.
Ingevolge artikel 87, kan, voor zover thans van belang, door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend van onder meer artikel 10.
2.2. In het kader van de reconstructie Midden-Delfland heeft het college aan het hoogheemraadschap voor de periode van 2 januari 2006 tot 1 februari 2006 ontheffing verleend op grond van artikel 87 van het RVV voor het uitsluitend met landbouwtrekkers met aanhangers berijden van het fiets-/bromfietspad aan de Gaagweg te Schipluiden ten behoeve van de aanleg van een landbouwverdichtingsweg.
2.3. Appellanten betogen dat de ontheffing voorbarig is verleend, aangezien er nog geen besluit is genomen over de verbinding van het nieuw aan te leggen weggedeelte met het bestaande wegennet. De weg kan volgens hen dan ook geen bijdrage leveren aan de ontsluiting van het gemaal. Bovendien, zo stellen zij, is bedoelde weg niet ingetekend op de bestemmingsplankaart. Voorts is er, volgens appellanten, onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. Het fietspad is al niet breed genoeg voor tweerichtings(brom)fietsverkeer. Het verlenen van ontheffing heeft dan ook tot gevolg dat over hun perceel wordt gereden, hetgeen bevuiling van het perceel en verstopping van de regenwaterafvoer tot gevolg heeft, aldus [appellanten].
2.4. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat door het college ontheffing is verleend voor rechtdoorgaand landbouwverkeer, afkomstig van de naast het fietspad gelegen brug ter hoogte van de woning van de buren van [appellanten].
Anders dan [appellanten] stellen, blijkt uit het advies van de bezwaarschriftencommissie noch uit de overige stukken dat bedoelde landbouwverdichtingsweg niet mocht worden aangelegd. Daarentegen heeft de commissie in haar advies opgemerkt dat het bestreden pad in het bestemmingsplan "Buitengebied Noord Schipluiden" de bestemming verkeersdoeleinden heeft, zodat de ontheffing niet in strijd is met de bestemming die op het pad rust. Gelet hierop kan hetgeen door [appellanten] op dit punt naar voren is gebracht, niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.5. Voorts valt niet in te zien hoe [appellanten] door het genomen besluit in hun belangen zijn geschaad. Er is niet gebleken dat [appellanten] van de verleende ontheffing als zodanig nadeel hebben ondervonden. Uit de stukken blijkt dat het fietspad een breedte heeft van 3,5 meter en daarmee voldoet aan de daarvoor vastgestelde normen. Bovendien heeft het college aan de ontheffing voorwaarden verbonden ter voorkoming van overlast en schade aan de eigendommen van derden. Het moet dan ook goed mogelijk zijn dat zonder problemen van de ontheffing gebruik wordt gemaakt. Als, zoals [appellanten] stellen, door de voertuigen op hun perceel wordt gereden, hetgeen bevuiling van het perceel en verstopping van de regenwaterafvoer tot gevolg heeft, betreft dat de wijze waarop van de ontheffing gebruik wordt gemaakt. Dit is een kwestie van handhaving, hetgeen in deze procedure geen rol speelt.
2.6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte heeft verworpen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008