200707257/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/930 en 07/931 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 september 2007 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 1]
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) het verzoek van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om handhavend op te treden tegen het plaatsen van palen op een pad, het storten van puin op dat pad en het dempen van een sloot ten oosten van de [locatie] geweigerd.
Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het college het daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2006 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2007, verzonden op 6 september 2007, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2008, waar [appellant sub 1] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.W. Verouden, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, alvorens het college zijn besluit op bezwaar van 16 januari 2006 nam. De rechtbank heeft dit besluit op bezwaar immers vernietigd in haar uitspraak van 19 december 2006 zodat het thans niet aan de orde is.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haverakkers II" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het pad is gelegen de bestemming "Verkeersdoeleinden" en op de gronden waarop de sloot was gelegen de bestemming "Tuinen I".
Ingevolge artikel 7, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is de voor "Tuinen I" aangewezen grond bestemd voor tuinen en mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid B, van dat artikel mogen de gronden bedoeld in lid A, niet worden gebruikt als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Ingevolge artikel 11, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op voor de tot "Verkeersdoeleinden" bestemde grond uitsluitende bouwwerken, geen gebouwen, zijnde, worden gebouwd, die noodzakelijk zijn voor een verkeerstechnisch verantwoorde uitrusting van wegen.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het dempen van een sloot ten behoeve van het gebruik daarvan als tuin en tegen het storten van puin en zand op het pad. Naar hij stelt, is door het storten van puin en zand het pad verhoogd hetgeen in combinatie met het dempen van de sloot wateroverlast op zijn perceel veroorzaakt.
2.3.1. Uit de stukken, waaronder foto's, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat ter plaatse een sloot aanwezig was en dat het pad is opgehoogd.
Overigens verbiedt het bestemmingsplan het dempen van een sloot niet, indien, zoals in dit geval, het gebruik van de gronden in overeenstemming is met de bestemming "Tuinen I". Evenmin verbiedt het bestemmingsplan het ophogen, bestraten en verharden van het pad. Het college was derhalve niet bevoegd om ter zake handhavend op te treden. Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het plaatsen van palen in het pad. Hij voert daartoe aan dat het plaatsen van de palen in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat aan het begin van het pad sinds 1982 tot aan de plaatsing van de palen een schrikhek heeft gestaan. Vervolgens is er in de jaren negentig nog een tweede schrikhek bij geplaatst.
De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat met toepassing van artikel 6 van de Wegenwet een beperking van het gebruik van een weg kan worden aangenomen op grond van de gesteldheid van die weg. Op grond van de bij de stukken gevoegde foto's heeft de rechtbank terecht aannemelijk geacht dat het college de schrikhekken, die moeten worden aangemerkt als bouwwerken, heeft geplaatst met als doel het pad ontoegankelijk te maken voor motorrijtuigen, anders dan motorrijtuigen op twee wielen. Hieruit volgt dat de schrikhekken passen binnen de bestemming, nu zij noodzakelijk zijn voor een verkeerstechnisch verantwoorde uitrusting van wegen als bedoeld in artikel 11, lid A, van de planvoorschriften, met het oog op de door het college gewenste verkeerssituatie. De omstandigheid dat [appellant sub 1] jarenlang met zijn tractor langs de schrikhekken kon rijden, doet er niet aan af dat de schrikhekken ook strekten tot voorkoming van gebruik van het pad door tractoren. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de palen de schrikhekken hebben vervangen in die zin dat zij dezelfde beperkende functie hebben.
Nu de palen derhalve een verkeersdoel dienen, is de plaatsing ervan niet in strijd met het bestemmingsplan. Om die reden was het college niet bevoegd om ter zake handhavend op te treden. Het betoog faalt.
2.4.2. Aangezien de bevoegdheid tot handhavend optreden ten aanzien van het plaatsen van de palen ontbreekt, kan niet worden toegekomen aan hetgeen [appellant sub 1] in dat verband overigens heeft aangevoerd.
2.5. De gronden dat het ophogen van de weg in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Reusel-de Mierden en dat het college het bestemmingsplan niet tijdig heeft herzien, brengt [appellant sub 1] voor het eerst in hoger beroep naar voren. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze gronden niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd en [appellant sub 1] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008