Op 11 mei 2007 heeft de korpschef van het regionaal politiekorps Brabant Zuid-Oost, naar aanleiding van een verzoek van [wederpartij], besloten om een overzicht te verstrekken van alle in 2006 verleende en geweigerde verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit besluit leidde tot bezwaar van [wederpartij], dat op 25 juni 2007 door de korpschef gegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 25 april 2008 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit van de korpschef vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moest worden genomen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef op 23 juni 2008 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak zonder zitting behandeld. Het oordeel van de voorzitter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening strekt tot het niet hoeven nemen van een nieuw besluit door de korpschef in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep.
De voorzitter heeft overwogen dat er geen zwaarwegend belang van [wederpartij] is dat zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. De voorzitter heeft daarom besloten dat de korpschef van het regionaal politiekorps Brabant Zuid-Oost geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [wederpartij] totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze beslissing is op 9 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.