200709148/2.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,
het college.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarken- en melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bos-Perdok en ing. P.N. van Dam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door E. Scholten, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] vrezen geurhinder.
2.2.1. In een brief van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. aan [een der verzoekers] van 18 juni 2008 wordt gesteld dat het, op de tekening behorende bij de aanvraag, ingetekende emissiepunt een grotere diameter heeft dan de 2,4 meter volgens de berekening van de geurbelasting op geurgevoelige objecten. Ter zitting is door het college verklaard dat de buitendiameter van het emissiepunt 2,5 meter bedraagt. Derhalve staat niet vast dat bij de berekening van de geurbelasting op geurgevoelige objecten is uitgegaan van de correcte diameter van het emissiepunt. In zoverre is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen.
2.3. [verzoekers] vrezen geluidhinder. Zij voeren aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de richtwaarden zoals omschreven in Hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking).
2.3.1. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidoverlast heeft het college onder meer voorschrift 2.1.1 onder a aan de vergunning verbonden. In dit voorschrift zijn ter hoogte van omliggende woningen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) gesteld die variëren van 34 tot 43 dB(A) in de dagperiode, van 32 tot 38 dB(A) in de avondperiode en van 28 tot 31 dB(A) in de nachtperiode.
2.3.2. Het college heeft bij de invulling van de beoordelingsvrijheid voor het aspect geluidhinder hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Overschrijding van deze richtwaarden kan toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt.
2.3.3. Het college heeft de omgeving gekwalificeerd als landelijk gebied, waarvoor als richtwaarden 40, 35 en 30 dB(A) gelden voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor zover overschrijding van deze richtwaarden plaatsvindt, verwijst het college naar het Besluit landbouw milieubeheer waarin grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) gesteld worden van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.3.4. Voor zover het bij de invulling van de beoordelingsvrijheid voor het aspect geluidhinder hoofdstuk 4 van de Handreiking tot uitgangspunt heeft genomen, overweegt de voorzitter dat dit niet in overeenstemming is met de omstandigheid dat het college voor de vaststelling van de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau het Besluit landbouw milieubeheer tot uitgangspunt heeft genomen. De motivering van het bestreden besluit is in zoverre niet consistent.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter reeds aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 14 november 2007, kenmerk U.07.24950;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 677,18 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro en achttien cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Hoogeveen aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat gemeente Hoogeveen aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Beurmanjer-de Lange
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008