ECLI:NL:RVS:2008:BD7325

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709021/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Amsterdam inzake bezwaarschrift appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2007, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had in een brief van 20 april 2006 aan [appellant] meegedeeld dat zij niet zou voldoen aan zijn verzoek om schadevergoeding en dat hij niet had aangetoond dat zijn vordering in een vergevorderd stadium was. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij een bezwaarschrift had ingediend, omdat hij geen ontvangstbevestiging kon overleggen. Hierdoor was er volgens de rechtbank geen sprake van een besluit waartegen beroep kon worden ingesteld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij wel degelijk een bezwaarschrift heeft ingediend en dat hij een duplicaat heeft gestuurd nadat hem was meegedeeld dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. Hij stelt dat het college niet had mogen stellen dat er geen bezwaarschrift was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 juni 2008 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. C.M. van der Vlies.

De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij op het moment van indienen van zijn beroep bij de rechtbank ook daadwerkelijk bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een niet-tijdig beslissen door het college. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200709021/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3279 van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij brief van 20 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan [appellant] medegedeeld niet te zullen voldoen aan zijn verzoek aan te tonen dat de vordering van het pand [locatie] op 7 oktober 1985 in een vergevorderd stadium was en hem geen schadevergoeding toe te kennen.
Bij uitspraak van 13 november 2007, verzonden op 14 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen het niet tijdig nemen door het college van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. van der Vlies, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting van de rechtbank heeft het college gesteld niet bekend te zijn met het beweerdelijk door [appellant] op 27 april 2006 aan de balie van het gemeentehuis afgegeven bezwaarschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aldus een bezwaarschrift bij verweerder heeft ingediend, nu hij geen ontvangstbevestiging heeft overgelegd. Nu niet is gebleken dat het college heeft nagelaten om op een bezwaarschrift van [appellant] te beslissen, is geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, aldus de rechtbank. Op grond daarvan heeft zij het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. [appellant] stelt in hoger beroep dat hij bij het gemeentebestuur heeft geïnformeerd naar de ontvangst van zijn bezwaarschrift en dat hij een duplicaat heeft gestuurd, toen hem werd medegedeeld dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. Hij betoogt dat hem niet verweten kan worden dat het bezwaarschrift niet op de juiste plaats in de gemeentelijke organisatie is terecht gekomen. Bovendien had de rechtbank zijn beroepschrift ook als bezwaarschrift kunnen doorsturen naar het college, aldus [appellant].
2.3. Uit de stukken blijkt dat [appellant] op 24 juli 2006, eerst nadat hij bij op 19 mei 2006 bij de rechtbank ingekomen beroepschrift beroep bij de rechtbank had ingesteld, bij het gemeentebestuur heeft geïnformeerd naar de ontvangst van het bezwaarschrift en op 25 juli 2006, naar hij stelt, een duplicaat van het bezwaarschrift naar de gemeentelijke ambtenaar heeft gestuurd.
Hiermee heeft hij niet aangetoond dat op 19 mei 2006, ten tijde van het indienen van het beroep, bezwaar was gemaakt tegen de brief van 20 april 2006. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat op 19 mei 2006 sprake was van een niet-tijdig beslissen.
Ook in hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet juist is. Nu [appellant] ter zitting bij de rechtbank heeft bevestigd op te komen tegen de weigering van het college een besluit te nemen op zijn bezwaar, heeft de rechtbank zijn beroepschrift terecht als beroepschrift behandeld en niet als bezwaarschrift doorgezonden naar het college.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008
350.