200706302/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sluis,
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerder.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een akkerbouwbedrijf en slachtkuikenmesterij van [vergunninghouder] gelegen aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling en [deskundige] van De Roever Milieuadvisering, en het college, vertegenwoordigd door R.J.P. Steijaert en H.M. Hamelink en ing. M.O. van Lienden, deskundige van Akoestisch Adviesbureau Van Lienden, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, gehoord.
2.1. Bij besluit van 30 mei 2000 is ten behoeve van de inrichting een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Hieraan zijn geluidvoorschriften verbonden. In voorschrift 13.1.1 zijn geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau (Laeq) opgenomen op enig punt op 30 meter van de erfgrens van de inrichting. Verder is, voor zover hier van belang, in voorschrift 13.2.1 een uitzondering op de in voorschrift 13.1.1 gestelde grenswaarden opgenomen voor het verladen van mestkuikens voor maximaal twaalf maal per jaar in de avond- en nachtperiode.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen. Hij heeft om handhaving verzocht omdat volgens hem de voor de inrichting geldende geluidnormen worden overschreden. Anders dan het college heeft gesteld zijn er volgens hem geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden afgezien van handhavend optreden. Hiertoe verwijst [appellant] naar de rapportage van De Roever Milieuadvisering van 26 september 2007 (hierna: de contrarapportage), waaruit volgens hem - kort weergegeven - volgt dat er op meerdere punten overschrijdingen zijn en de overschrijding van de geluidnormen hoger is dan waarvan het college, op basis van het akoestisch rapport van Akoestisch Adviesbureau Van Lienden van 3 november 2006 (hierna: het akoestisch rapport), uitgaat.
2.3. Het college stelt zich - op basis van het akoestisch rapport en in overeenstemming met het advies van de commissie bezwaarschriften - op het standpunt dat overschrijding van de in voorschrift 13.1.1 gestelde geluidnormen plaatsvindt als gevolg van de binnen de inrichting aanwezige mobiele ventilatoren gedurende de avondperiode met 3,4 dB(A) en een overschrijding in de nachtperiode met 0,6 dB(A) bij een normale bedrijfsvoering. Volgens het college bestaat ten aanzien van de overschrijding als gevolg van de ventilatoren concreet uitzicht op legalisatie en is handhavend optreden ten aanzien van laatstgenoemde overtreding zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan moet worden afgezien. Het later door Akoestisch Adviesbureau Van Lienden opgestelde akoestisch rapport van 2 april 2008 geeft kort samengevat volgens het college geen aanleiding voor een andere conclusie.
2.4. Niet in geschil is dat de voor de inrichting geldende geluidnormen zijn overtreden, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Wat betreft het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie ten aanzien van de door de mobiele ventilatoren veroorzaakte overschrijding heeft het college ter zitting desgevraagd meegedeeld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een ontvankelijke aanvraag om een revisievergunning was ingediend, welke naar zijn mening kon worden verleend. Uit het bestreden besluit volgt dit evenwel niet en ook overigens zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Verder merkt de Afdeling op dat het college als beoordelingspunt voor de geluidbelasting van de inrichting de voorgevel van de woning van derden aan de [locatie] heeft aangehouden. De in voorschrift 13.1.1 gestelde geluidgrenswaarden golden in ieder geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit evenwel op enig punt op 30 meter van de erfgrens van de inrichting. Zoals ook uit het akoestisch rapport en de contrarapportage volgt betekent dit dat de overschrijdingen van de geluidnormen hoger zijn dan waarvan het college is uitgegaan, nog daargelaten de vraag of het geluid van de mobiele ventilatoren een tonaal karakter heeft. Overigens is ook in het akoestisch rapport van Akoestisch Adviesbureau Van Lienden van 2 april 2008 als beoordelingspunt de woning aan de [locatie] aangehouden. Voor zover het college heeft gesteld dat de activiteiten die de overschrijdingen veroorzaken vergunbaar zouden zijn met een uitzondering zoals thans opgenomen in voorschrift 13.2.1 voor het verladen van mestkuikens overweegt de Afdeling dat zij, mede gelet op hetgeen van de zijde van [appellant] is aangevoerd, gerede twijfel heeft of in dat geval het aantal van twaalf dagen niet wordt overschreden.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, en in strijd met artikel 3:46 van die wet niet deugdelijk gemotiveerd.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding de door [appellant] gewenste vergoeding van de kosten van het deskundigenrapport van De Roever Milieuadvisering, in verband met de daaraan bestede uren, te matigen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 17 juli 2007, kenmerk ONTW/U2007-10447;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sluis tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.065,36 (zegge: vierduizendvijfenzestig euro en zesendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sluis aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Sluis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008