200801902/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Werkendam,
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Werkendam,
3. [verzoekers sub 3], gevestigd te [plaats], en anderen,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2008, kenmerk 1316226, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Werkendam (hierna: de raad) bij besluit van 19 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, [verzoekers sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, en [verzoekers sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, hebben [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, hebben [verzoekers sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 juni 2008, waar [verzoekers sub 2], bij monde van [gemachtigde], [verzoekers sub 3], vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker sub 1] is woonachtig aan de [locatie sub 1] te [woonplaats]. Hij richt zich met zijn verzoek tegen de goedkeuring van de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften opgenomen overgangsbepaling om bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en die afwijken van het plan, eenmalig uit te breiden met een maximum van 10% van de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande inhoud, voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw aan [locatie sub 1] te [plaats]. Hij voert aan dat er thans op de gronden aan de [locatie sub 1] reeds een omvangrijk bijgebouw staat en dat de toegekende uitbreidingsmogelijkheid voor het bijgebouw een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt.
2.2.1. Op de gronden aan [locatie sub 1] staat een bijgebouw van 147 m². Dit bijgebouw is met en overeenkomstig een in 1974 verleende bouwvergunning opgericht. Ter zitting is door de raad meegedeeld dat er geen aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend voor een eventuele uitbreiding van het bijgebouw en dat ook niet de verwachting bestaat dat deze op korte termijn zal worden ingediend. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van [verzoeker sub 1] ontbreekt.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] daartoe dient te worden afgewezen.
2.3. Het verzoek van [verzoekers sub 2] heeft betrekking op de goedkeuring van het plan, voor zover het ziet op het toekennen van een medebestemming "Woondoeleinden" aan de gronden aan de Kornsche [locatie sub 2a] en een medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" aan [locatie sub 2b] te Dussen. [verzoekers sub 2] voeren aan dat de gronden aan [locatie sub 2b] en de [locatie sub 2a] behoren tot één bedrijf.
Het plan brengt volgens hen op dit punt verdere verstening van het buitengebied met zich, hetgeen in strijd is met het provinciaal beleid. [verzoekers sub 2] betogen dat er aan [locatie sub 2b] geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het plan is volgens hen op dit punt in strijd met het beleid over toekenning van bouwkavels op maat. Verder brengt het plan in zoverre mee dat er op een kleinere afstand ten opzichte van de woning aan [locatie sub 2b] agrarische bebouwing kan worden opgericht, aldus [verzoekers sub 2]. Zij voeren aan dat door de vergroting van het agrarische bouwvlak de waarden in de omgeving worden aangetast. Tot slot betogen [verzoekers sub 2] dat het bestreden besluit onduidelijk is ten aanzien van de in het plan voorziene bedrijfwoning aan [locatie sub 2b].
2.3.1. In het aan het voorliggende plan voorafgaande plan "Omgeving Korn en Muilkerk" is zowel aan de [locatie sub 2a] als aan [locatie sub 2b] te [plaats] een agrarisch bouwblok toegekend. Deze bouwblokken zijn op de plankaart niet aan elkaar gekoppeld. Binnen een agrarisch bouwblok zijn volgens het plan "Omgeving Korn en Muilkerk" bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning toegestaan.
In het voorliggende plan is aan de gronden aan de [locatie sub 2a] de medebestemming "Woondoeleinden" toegekend en aan de gronden aan [locatie sub 2b] de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de aanduidingen 'grondgebonden bedrijf' en 'aantal bedrijfswoningen 1BW'.
Gezien het dictum van het bestreden besluit is aan het plan in zoverre goedkeuring verleend.
Het plan is wat betreft de gronden aan de [locatie sub 2a] in overeenstemming met de feitelijke situatie. Ten opzichte van het plan "Omgeving Korn en Muilkerk" brengt het voorliggende plan wat betreft de gronden aan [locatie sub 2b] enkel verandering aan in de omvang van het bouwblok, in die zin dat het bouwblok aan de westzijde is vergroot. Ter zitting is door de raad onweersproken verklaard dat aldaar reeds verharding aanwezig is. Verder is er nog geen bouwplan ingediend voor deze gronden. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van [verzoekers sub 2] ontbreekt.
Het verzoek van [verzoekers sub 2] daartoe dient te worden afgewezen.
2.4. [verzoekers sub 3] richten zich met hun verzoek onder meer tegen de goedkeuring van het plan, voor zover dat voorziet in een medebestemming "Bedrijfsdoeleinden B 24 groothandel in zand, grind en grond en aannemersbedrijf in sloopwerken -B24-" met de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen 0BW' wat betreft [locatie]. Zij betogen dat hiermee ten onrechte voorbij is gegaan aan concrete bouwplannen ter plaatse. Het op de detailplankaart aangegeven maximaal bebouwingsoppervlak van 845 m² is te beperkend, aldus [verzoekers sub 3]. Verder voeren zij aan dat het plan ter plaatse ten onrechte geen bedrijfswoning toestaat.
Ter zitting heeft de raad toegezegd zich op korte termijn te zullen inspannen voor het nemen van een projectbesluit om de bouwplannen ter plaatse mogelijk te maken, mits deze plannen passen binnen de bestaande geluidszone. Daartoe zal met [verzoekers sub 3] spoedig overleg worden gevoerd. Gelet hierop hebben [verzoekers sub 3] hun verzoek in zoverre ingetrokken.
2.4.1. [verzoekers sub 3] richten zich met hun verzoek tevens tegen de goedkeuring van het plan, voor zover dat voorziet in een medebestemming "Bedrijfsdoeleinden B25 scheeps(af)bouw en/of -reparatie" wat betreft [locatie sub 3] te [plaats]. Het verzoek strekt er doe dat het gebruik van de gronden voor "Bedrijfsdoeleinden III" mogelijk wordt, terwijl het plan niet in die mogelijkheid voorziet.
2.4.1.1. In het aan het voorliggende plan voorafgaande plan zijn de gronden aan [locatie sub 3] aangewezen als "Scheepswerf" en daarmee niet bestemd overeenkomstig de wensen van [verzoekers sub 3]. Weliswaar is in artikel II.21, lid D, van de voorschriften van dat plan aan het college van burgemeester en wethouders van Werkendam de bevoegdheid toegekend om de bestemming "Scheepswerf" te wijzigen in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden III", maar het college van burgemeester en wethouders van Werkendam heeft op 7 mei 2008 het verzoek van [verzoekers sub 3] om toepassing te geven aan deze bevoegdheid afgewezen. Gelet hierop kan schorsing van het bestreden besluit er niet toe leiden dat op de gronden het gewenste gebruik is toegestaan. Voor zover het verzoek ertoe strekt dat ten aanzien van het perceel een zodanige voorziening wordt getroffen dat het plan geacht wordt te voorzien in de door [verzoekers sub 3] gewenste bestemming, overweegt de voorzitter dat het treffen van een dergelijke voorziening in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het beroep van [verzoekers sub 3] een te verstrekkend karakter heeft, aangezien het scheppen van die mogelijkheid ook met de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden bewerkstelligd.
Die uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding van goedkeuring aan het (desbetreffende) plan(deel), doch daarmee zou verwezenlijking van het gewenste gebruik van de gronden aan [locatie sub 3] nog niet mogelijk zijn. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekers sub 3] om het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008