200708262/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/801 van de rechtbank Roermond van 19 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overkapping en het aanleggen van een zwembad op het perceel [locatie] te Roermond (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 mei 2005, voor zover thans van belang, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 april 2007 heeft het college opnieuw aan [vergunninghouder] vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overkapping en het aanleggen van een zwembad op het perceel.
Bij uitspraak van 19 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2008. [appellant] en het college zijn toen met bericht niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel A, lid 1, aanhef en onder a, van de lijst met categorieën van gevallen, zoals door het college van gedeputeerde staten van Limburg vastgesteld op 19 december 2006, gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Limburg 2006/96, uitgegeven op 21 december 2006 (hierna: de provinciale lijst), voor zover thans van belang, is artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van toepassing in geval van het bouwen van een of meerdere woningen, met daaraan inherente voorzieningen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Volgens hem vallen voorzieningen bij een bestaande woning niet onder artikel A, lid 1, aanhef en onder a, van de provinciale lijst.
2.2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft, gelet ook op de toelichting bij laatst bedoelde bepaling, waarin wordt vermeld dat deze eveneens van toepassing is op bij woningen behorende bijgebouwen en andere bouwwerken, terecht geoordeeld dat de met het bouwplan beoogde overkapping en zwembad kunnen worden aangemerkt als aan de woning inherente voorzieningen in de zin van artikel A, lid 1, aanhef en onder a, van de provinciale lijst. Voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten van Limburg de toepasselijkheid van dat artikel heeft willen beperken tot voorzieningen bij nieuw te bouwen woningen, en derhalve die bij bestaande woningen heeft willen uitsluiten, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008