200706449/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3557 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 juli 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een landbouwschuur en kassencomplex op percelen gelegen aan De Donders te Boxtel.
Bij brief van 9 augustus 2006 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door hem tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar voor de tweede keer ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2007, verzonden op 30 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, en gegrond voor zover het was gericht tegen het besluit van 5 oktober 2006, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M. van Geel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij een beoordeling van het door hem ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door hem tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar. Volgens [appellant] heeft hij door het niet tijdig nemen van een besluit schade geleden, bestaande uit vertragingsschade en de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.1.1. [appellant] heeft gesteld, maar niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij door het niet tijdig nemen van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar schade heeft geleden. Verder vormt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 september 2002 in zaak nr.
200102917/1, de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep over te gaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij een beoordeling van het door hem ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.3. Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit. Hoewel partijen hierop bij brief van 10 respectievelijk 29 april 2008 zijn gewezen, hebben zij ter zitting aangegeven zich niet te hebben voorbereid op de behandeling van het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 9 april 2008. Mede gelet hierop, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om dat beroep met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb, ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 9 april 2008 ter behandeling en beslissing naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008