200707933/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2 van de rechtbank Zutphen van 30 september 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) aan [wederpartij], wonende te [woonplaats], een reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwen van drie geschakelde recreatiewoningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2006 herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde reguliere bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 30 september 2007, verzonden op 2 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 9 februari 2006 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G. de Vries en S.K. Lokhorst zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van drie geschakelde recreatiewoningen. Nadat het college daarvoor op 9 februari 2006 bouwvergunning heeft verleend heeft [wederpartij] deze woningen gerealiseerd en op het perceel ook twee chalets geplaatst zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het aldaar geldende bestemmingsplan "Vierhouten 1983" de bestemming "Verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 31 van de tot dit bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de op de plankaart voor "Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie.
Ingevolge artikel 32 - voor zover hier van belang - mogen op deze gronden ten hoogste drie recreatiewoonverblijven en één beheerderswoning worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ij wordt onder recreatiewoonverblijf, voor zover hier van belang, verstaan:
1. een gebouw, geen woonkeet of stacaravan zijnde,
elk van welke gebouwen uitsluitend bestemd is voor een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben, tot verblijf te dienen niet langer dan 90 al dan niet achtereenvolgende dagen, de dagen van de weekeinden niet meegerekend, in enig tijdvak van 12 achtereenvolgende maanden.
2.3. Bij het bestreden besluit op bezwaar van 28 november 2006 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan van [wederpartij], gelet op de inmiddels opgerichte chalets, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat de verleende bouwvergunning om die reden dient te worden herroepen en alsnog geweigerd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank - samengevat weergegeven - overwogen dat de feitelijke aanwezigheid van de twee chalets bij de beoordeling van de aanvraag voor een bouwvergunning voor de drie geschakelde recreatiewoningen niet relevant is, zodat het college het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de feitelijke aanwezigheid van de twee chalets niet maakt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, faalt.
Vergunning is gevraagd voor de bouw van drie recreatiewoningen op het perceel. Het college heeft op 9 februari 2006 daarvoor bouwvergunning verleend. Hangende het besluit op het daartegen door [appellant] ingediende bezwaar heeft [wederpartij], menende dat daarvoor geen bouwvergunning is vereist, twee chalets op zijn perceel geplaatst. Of deze chalets ter plaatse aanwezig mogen zijn zal in een afzonderlijke procedure kunnen worden beoordeeld. Bij de beoordeling van het bouwplan zijn deze terecht buiten beschouwing gelaten.
2.5. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het bouwplan voor de drie geschakelde recreatiewoningen in strijd is met het bestemmingsplan nu deze woningen in feite gezamenlijk één gebouw vormen ten behoeve van een groepsaccommodatie, dat verder sprake is van een gewijzigd bouwplan waarvoor een nieuwe aanvraag had behoren te worden ingediend, waarover de welstandscommissie opnieuw had moeten adviseren en dat het bouwplan niet voldoet aan de parkeereis neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening.
2.5.1. Bij de rechtbank was aanhangig het beroep van [wederpartij] tegen het besluit op bezwaar van 28 november 2006, waarbij de hem verleende bouwvergunning was herroepen. De rechtbank diende derhalve te beslissen op de beroepsgronden van [wederpartij]. Nu de rechtbank bij de aangevallen uitspraak aan de hand van die beroepsgronden tot de slotsom was gekomen dat het college bij de toets van de in geding zijnde aanvraag van onjuiste feiten was uitgegaan en om die reden een nieuw besluit op bezwaar diende te worden genomen, valt niet in te zien dat de rechtbank daarop vooruitlopend gehouden was op de bezwaren van [appellant] in te gaan. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond.
2.7. Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [appellant] gericht tegen het besluit van 9 februari 2006. Het besluit van 8 april 2008 wordt, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft het college de bezwaren van [appellant] ongegrond verklaard wat de gestelde strijdigheid betreft van het bouwplan met het bestemmingsplan. De bezwaren die betrekking hebben op het ontbreken van een welstandsadvies over de gewijzigde situering en de toets aan de parkeerbepaling in de Bouwverordening van de gemeente Nunspeet heeft het college gegrond verklaard. Vermeld is bij dat besluit dat het bouwplan in verband met de gewijzigde situering alsnog is voorgelegd aan de Gelderse welstandscommissie en dat deze op 28 januari 2008 positief heeft geadviseerd. Verder is daarbij aan bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat op het terrein zes parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.
De Afdeling zal dit besluit beoordelen aan de hand van de gronden die [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
2.7.1. Het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, faalt. Aangezien artikel 1, aanhef en onder ij, van de bestemmingsplanvoorschriften uitdrukkelijk bepaalt dat onder een recreatiewoonverblijf ook wordt begrepen een gebouw dat is bestemd voor een andere groep van personen dan een gezin, kan niet worden staande gehouden dat het bestemmingsplan eraan in de weg staat dat de drie geschakelde recreatiewoningen gezamenlijk in gebruik worden gegeven aan een groep van personen en in die zin als groepsaccommodatie worden benut. Dat de aanvraag om bouwvergunning mede zag op dit gebruik maakt dan ook niet dat daarin grond was gelegen deze te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.7.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de wijziging van de situering van het bouwplan tot een nieuwe aanvraag had moeten leiden, acht de Afdeling van betekenis dat die wijziging uitsluitend ziet op de situering van het verder ongewijzigd gebleven bouwplan. Die wijziging was nodig om te bewerkstelligen dat dit geheel binnen het perceel met de bestemming "Verblijfsrecreatie" zou komen te liggen. Daarvoor moest het bouwplan van de ene zijde van de punt waarin het perceel uitloopt, naar de andere zijde van die punt worden verschoven. Daarmee is een afstand gemoeid - zo is ter zitting gebleken - van aan de ene zijde vijf meter en aan de andere zijde ruim 15 meter. Het bouwplan is daarmee verder van de grens van het perceel van [appellant] af komen te liggen. Het bouwplan is verder ongewijzigd gebleven. Een dergelijke geringe verschuiving betekent een wijziging van ondergeschikte aard. Het college heeft [wederpartij] daarom in de gelegenheid mogen stellen zijn bouwplan aan te passen zonder daarvoor een nieuwe aanvraag te verlangen. Nu [wederpartij] kort na de verlening van de bouwvergunning met de bouw van de recreatiewoningen is begonnen en ter zitting is gebleken dat [appellant] als enige bezwaar heeft gemaakt tegen het vergunde bouwplan, is er geen grond voor zijn stelling dat indien een gewijzigde aanvraag zou zijn ingediend daartegen door andere buren bezwaar zou zijn gemaakt. Ook dit betoog faalt.
2.7.3. Aan het bezwaar van [appellant] dat het aangepaste bouwplan niet meer aan de welstandscommissie is voorgelegd is blijkens het besluit van 8 april 2008 tegemoetgekomen. Nu dit heeft geresulteerd in een positief advies kon daarin geen meer grond zijn gelegen alsnog de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.7.4. De berekening van het aantal ingevolge artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Gemeente Nunspeet benodigde parkeerplaatsen heeft het college - zo is ter zitting verklaard - gebaseerd op de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004) van de stichting CROW, naar welke Aanbevelingen die bepaling verwijst. Uit die Aanbevelingen volgt dat bij woningen, ingedeeld in de middencategorie in een zogenoemde weinig stedelijke zone, de parkeerbehoefte maximaal 1,8 parkeerplaats per woning bedraagt. Voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet van deze parkeerbehoefte heeft kunnen uitgaan, bestaat geen grond. [appellant] heeft gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, dat bij het gebruik dat van de recreatiewoningen wordt gemaakt een structureel grotere parkeerbehoefte zou bestaan. Het college heeft dan ook kunnen bepalen dat op het terrein ten behoeve van de recreatiewoningen zes parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd. Het betoog van [appellant] ter zake faalt.
2.8. Het beroep tegen het besluit van 8 april 2008 is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 8 april 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008