200705115/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een pluimveehouderij met slachterij, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 5 juli 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellant], bijgestaan door P.F.M. van Leeuwen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Siereveld en ing. M. Taal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het vooronderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak om een deskundigenbericht verzocht. Op 16 mei 2008 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het deskundigenbericht naar voren te brengen. [appellant] heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Met toestemming van partijen is op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
2.1. [appellant] vreest stofhinder vanwege de inrichting, met name vanwege stalgebouw C, te ondervinden. Hij voert aan - zo begrijpt de Afdeling het beroepschrift - dat de voorschriften van de bij het bestreden besluit voor de inrichting verleende vergunning met betrekking tot stofhinder niet naleefbaar zijn.
2.1.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 9.4 mag buiten de inrichtingsgrens geen overlast van stof waarneembaar zijn.
2.1.2. Uit het deskundigenbericht blijkt dat ondanks het feit dat voor de ventilatieopening in stalgebouw C een filterdoek is geplaatst dat middels een stofzuigermond elke twintig minuten wordt afgezogen, er uiteindelijk toch zichtbare stofdeeltjes in de buitenlucht terecht komen. In het deskundigenbericht is geconstateerd dat een deel van deze stofdeeltjes zich zichtbaar neerzetten op de nabij gelegen kassen die door [appellant] worden gebruikt. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat de mate waarin deze stofdeeltjes zich buiten de inrichting van vergunninghouder zichtbaar neerzetten op deze kassen, enige mate van stofoverlast veroorzaakt. De Afdeling gaat ervan uit dat deze conclusies juist zijn. De conclusie is dat het in werking zijn van de inrichting, zoals deze is aangevraagd, waarneembare stofoverlast zal veroorzaken. Vergunningvoorschrift 9.4 bepaalt echter dat deze overlast niet mag optreden. Dit voorschrift heeft daarom tot gevolg dat de blijkens de aanvraag beoogde bedrijfsvoering onmogelijk is, zodat het opnemen van dit voorschrift neerkomt op een weigering van de gevraagde vergunning. Dit verdraagt zich niet met het stelsel van de Wet milieubeheer.
2.2. [appellant] voert verder aan dat de vergunningvoorschriften in het verleden niet zijn nageleefd en dat dit in de toekomst evenmin het geval zal zijn. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande revisievergunning. De beroepsgrond faalt.
2.3. Voor zover [appellant] aanvoert schade te lijden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en daarom niet kan leiden tot het oordeel dat de vergunning had moeten worden geweigerd, of dat daaraan nadere voorschriften hadden moeten worden verbonden. De beroepsgrond faalt.
2.3.1. Aangezien het aspect stofhinder bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de vergunning zoals deze is aangevraagd kan worden verleend, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp van 12 juni 2007,
III. gelast dat gemeente Pijnacker-Nootdorp aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer
is verhinderd de uitspraak w.g. Van der Zijpp
te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008