ECLI:NL:RVS:2008:BD8310

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708539/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.J.M. Schuyt
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom tegen Monuments Porté B.V. inzake illegale vergroting van een serre

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Monuments Porté B.V. tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. Het dagelijks bestuur had op 14 augustus 2006 een last onder dwangsom opgelegd aan Monuments Porté B.V. om een in strijd met de geldende voorschriften vergrote glazen achteraanbouw, de serre, aan de achterzijde van het pand Keizersgracht 221 te Amsterdam terug te brengen in de vergunde toestand. Monuments Porté B.V. had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 mei 2007. Hierop volgde een beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 8 november 2007 het beroep ongegrond verklaarde.

Monuments Porté B.V. ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat de voorzieningenrechter had miskend dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden. De vennootschap stelde dat zij het feitelijk niet in haar macht had om de last uit te voeren, omdat het huurcontract met de huurder van het pand in de weg stond aan het afbreken van de serre. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de contractuele verhouding met de huurder geen beletsel vormde voor het uitvoeren van de last. De Raad van State bevestigde dat Monuments Porté B.V. ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst op de hoogte was van de illegale vergroting van de serre.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 23 juli 2008.

Uitspraak

200708539/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Monuments Porté B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2514 en 07/2931 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Monuments Porté B.V.
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Monuments Porté B.V. (hierna: Monuments Porté B.V.) onder oplegging van een dwangsom gelast binnen zes weken na dagtekening van dit besluit de in strijd met de geldende voorschriften vergrote glazen achteraanbouw (hierna: de serre) aan de achterzijde van het pand Keizersgracht 221 te Amsterdam (hierna: het pand) in de vorige (vergunde) toestand terug te brengen.
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door Monuments Porté B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2007, verzonden op 9 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) - voor zover thans van belang - het door Monuments Porté B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Monuments Porté B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Boelens, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Dat sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend kan optreden en dat Monuments Porté B.V. is aan te merken als overtreder is in hoger beroep niet langer bestreden. Voorts is niet in geschil dat geen concreet zicht bestaat op legalisering van de gerealiseerde vergroting van de serre.
2.2. Monuments Porté B.V. betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet op grond waarvan het college jegens haar had moeten afzien van handhavend optreden. Zij voert daartoe aan dat zij het feitelijk niet in haar macht heeft de last uit te voeren, nu het huurcontract met [huurder], de feitelijke gebruiker van het pand, in de weg staat aan het afbreken van de serre. Zij voert voorts aan dat de voorzieningenrechter ter motivering van zijn oordeel ten onrechte heeft verwezen naar artikel 7:220, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en dat zij door die verwijzing in de uitspraak is overvallen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2002 in zaak nr.
200202191/1) geldt als voorwaarde voor het opleggen van een last onder dwangsom dat de overtreder het in zijn macht heeft om aan de illegale situatie een einde te maken. Daarvoor is beslissend of hij het feitelijk in zijn macht heeft aan de lastgeving te voldoen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2004 in zaak nr.
200308097/1) vormt de contractuele verhouding tussen een verhuurder als Monuments Porté B.V. en een huurder geen beletsel om de last uit te voeren. Dat de huurder wellicht de huurovereenkomst zal opzeggen, komt dan ook voor risico van Monuments Porté B.V. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat Monuments Porté B.V. ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst wist dat vergroting van de serre niet was toegestaan. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter in het bestaan van de huurovereenkomst terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat Monuments Porté B.V. het niet in haar macht zou hebben aan de lastgeving te voldoen. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen Monuments Porté B.V. heeft aangevoerd ten aanzien van de verwijzing van de voorzieningenrechter naar artikel 7:220, eerste lid, van het BW, geen bespreking. De voorzieningenrechter heeft in het door Monuments Porté B.V. aangevoerde aldus terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college had moeten afzien van het opleggen van een last onder dwangsom aan Monuments Porté B.V.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008
392.