ECLI:NL:RVS:2008:BD8325

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803638/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juli 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 6 augustus 2007 aan de verzoekster, een glastuinbouwbedrijf, lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.1.1 van het Besluit glastuinbouw. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de zaak op 3 juli 2008 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekster als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter oordeelde dat de opgelegde lasten onder dwangsom voor de tijdelijke maatregelen niet meer van toepassing waren, omdat deze maatregelen inmiddels waren uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit opzicht. Wat betreft de handhaving van de geluidvoorschriften, was er echter geen geschil over de overtreding van het voorschrift. De voorzitter benadrukte dat handhaving in het algemeen noodzakelijk is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onredelijk maken.

De verzoekster betwistte de hoogte van de dwangsom en stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de werkelijke omstandigheden, zoals de hoogte van de overschrijding van de geluidgrenswaarden. De voorzitter concludeerde dat het college de hoogte van de dwangsom onvoldoende had gemotiveerd in verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Daarom werd het besluit van het college voor zover het de last onder dwangsom betrof, geschorst. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster, inclusief de kosten voor een deskundige.

Uitspraak

200803638/2.
Datum uitspraak: 17 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) aan [verzoekster] lasten onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van voorschrift 1.1.1 van bijlage 2, onderdeel B, behorende bij het Besluit glastuinbouw (hierna: voorschrift 1.1.1 van het Besluit).
Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en [gemachtigde] en F.A.G.M. Schermer, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en J. Kruis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij besluit van 6 augustus 2007 opgelegde lasten onder dwangsom luiden als volgt:
- Indien de op 20 juli 2007 overeengekomen tijdelijke maatregelen niet worden nagekomen, wordt een dwangsom verbeurd van € 20.000,00 per constatering dat een tijdelijke maatregel niet wordt nagekomen. Het maximum is vastgesteld op € 200.000,00;
- Indien na 30 september 2007 de geluidvoorschriften niet worden nageleefd, wordt een dwangsom verbeurd van € 40.000,00 per constatering dat voorschrift 1.1.1 van het Besluit wordt overtreden. Het maximum is vastgesteld op € 400.000,00.
Last inzake tijdelijke maatregelen
2.3. Voor zover het verzoek ziet op de opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot de tijdelijke maatregelen, is ter zitting gebleken dat alle overeengekomen tijdelijke maatregelen zijn uitgevoerd en dat in zoverre geen dwangsommen meer kunnen worden verbeurd. Hieruit volgt dat met het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid.
Last na 30 september 2007
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat voorschrift 1.1.1 van het Besluit is overtreden, zodat het college in zoverre handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden zodanig onevenredig moet worden geacht dat daarvan behoorde te worden afgezien.
2.5. [verzoekster] kan zich niet verenigen met de hoogte van de dwangsom. Zij stelt dat de overschrijdingen van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden lager zijn dan waar het college van uitgaat. Verder heeft het college de geschatte jaaromzet volgens [verzoekster] ten onrechte aangemerkt als een te verwachten financieel voordeel van het niet naleven van voorschrift 1.1.1 van het Besluit. Bovendien waren de kosten van de ontweken investeringen ten tijde van het nemen van het besluit van 6 augustus 2007 niet bekend, zodat het college daar volgens [verzoekster] in het bestreden besluit geen rekening mee kon houden.
2.5.1. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, dient de vastgestelde dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.5.2. Het college stelt dat het bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom de volgende aspecten heeft meegenomen: de hoogte van de ontweken investeringen, het economisch voordeel voor [verzoekster] indien de overtreding niet wordt beëindigd en de verwachte jaaromzet van de inrichting.
2.5.3. De hoogte van de ontweken investeringen is niet in geschil. Dat, zoals [verzoekster] stelt, ten tijde van het besluit van 6 augustus 2007 de hoogte van de kosten van de investeringen nog niet bekend was, maakt niet dat het college met een schatting van die kosten geen rekening mocht houden bij de in het bestreden besluit opgenomen motivering van de hoogte van de dwangsom.
Anders dan het college stelt, heeft het nagelaten het te behalen economisch voordeel bij voortzetting van de overtreding vast te stellen. Het college heeft de geschatte jaaromzet van de inrichting aangemerkt als te behalen economisch voordeel, in plaats van te onderzoeken wat de hoogte van de te verwachten winst was bij het nalaten van het treffen van maatregelen om de overtreding te beëindigen.
Verder heeft het college onvoldoende onderzocht wat de hoogte van de overschrijding van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden was. Ten tijde van zowel het besluit van 6 augustus 2007 als het bestreden besluit ging het college ervan uit dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid circa 45 dB(A) bedroeg. Naar aanleiding van nader onderzoek van zowel het college als van [verzoekster] is echter gebleken dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ten minste 50 dB(A) bedraagt. Gelet hierop is, voor zover bij de vaststelling van de hoogte van de overschrijding van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden al rekening is gehouden met de hoogte van het referentieniveau van het omgevingsgeluid, de zwaarte van de overtreding in zoverre onvoldoende komen vast te staan.
Deze omstandigheden in aanmerking nemend, is de voorzitter van oordeel dat het college de hoogte van de dwangsom, die wegens overtreding van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit aan de bij het besluit van 6 augustus 2007 opgelegde last is verbonden, in verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In deze proceskosten zijn inbegrepen de te vergoeden kosten voor een deskundige van € 2.000,00 (40 uur voor een forfaitair bedrag van € 50,00) die aan [verzoekster] een verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 6 augustus 2007, kenmerk 07-0024801, voor zover daarbij de last onder dwangsom voor het overtreden van voorschrift 1.1.1 van bijlage 2, onderdeel B, behorende bij het Besluit glastuinbouw is opgelegd, alsmede het besluit van 7 mei 2008, kenmerk 08-14833, waarbij het besluit van 6 augustus 2007 is gehandhaafd;
II. wijst het verzoek af voor zover het ziet op de opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot de tijdelijke maatregelen;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.644,00 (zegge: tweeduizend zeshonderdvierenveertig euro), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Westland aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Westland aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2008
262-492.