ECLI:NL:RVS:2008:BD8332

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800956/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving fontein in Amsterdam

Op 18 juli 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen [verzoekers] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer. Het dagelijks bestuur had op 28 augustus 2007 het verzoek van [verzoekers] om handhavend op te treden tegen de fontein op de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg te Amsterdam afgewezen. Dit besluit werd door [verzoekers] bestreden, waarna zij op 5 februari 2008 beroep instelden en op 5 juni 2008 verzochten om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waarbij [verzoekers] in persoon aanwezig waren en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd werd door mr. E.A. Minderhout, advocaat te Amsterdam, A.M. Paanakker en M. Pieterz. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om het stilleggen van de fontein een te vergaande maatregel was, omdat er onvoldoende gegevens waren om te concluderen dat de fontein een inrichting is als bedoeld in de Wet milieubeheer. De fontein was in de wintermaanden niet in werking geweest, maar sinds 30 april 2008 was deze op werkdagen en in het weekend operationeel, wat leidde tot een geluidbelasting van ongeveer 58 dB(A) in de rustige stand en 60 dB(A) in de normale stand.

De voorzitter concludeerde dat er een nader onderzoek nodig was in de bodemprocedure om te bepalen of de fontein inderdaad onder de Wet milieubeheer valt. Gezien de omstandigheden werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 juli 2008.

Uitspraak

200800956/2
Datum uitspraak: 18 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (hierna: het dagelijks bestuur ) het verzoek van [verzoekers] om handhavend op te treden ten aanzien van de fontein op de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar [verzoekers], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhout, advocaat te Amsterdam, A.M. Paanakker en M. Pieterz. Voorts is [partij] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] betogen dat het dagelijks bestuur handhavend dient op te treden tegen het in werking zijn van de fontein op de kruising van de Hogeweg met de Linnaeusparkweg. Zij stellen dat het dagelijks bestuur heeft miskend dat de fontein een inrichting is als bedoeld in de Wet milieubeheer en dat het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing is. De in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden worden overschreden indien de fontein in werking is. Het dagelijks bestuur is derhalve bevoegd ter zake handhavend op te treden en dient, aldus verzoekers, hieraan gevolg te geven.
2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. De fontein is in de wintermaanden en daarna tot 30 april 2008 niet in werking geweest. De fontein is sindsdien op werkdagen 12,5 uur per dag in werking en in het weekend 11,5 uur per dag. Het voor het in werking zijn opgestelde schema voorziet er in dat de fontein in totaal 8 uur per dag op de uren waarop het in het algemeen het relatief rustig is, in de lage stand wordt ingeschakeld.
Met het schema voor het in werking van de fontein wordt weliswaar slechts ten dele tegemoetgekomen aan de bezwaren inzake de geluidbelasting aan het aspect. Dat neemt niet weg dat op zichzelf voldoende aannemelijk is dat het in werking zijn van de fontein een niet geringe geluidbelasting op de woning van [verzoekers] tot gevolg heeft, namelijk ongeveer 58 dB(A) in de rustige stand en 60 dB(A) in de normale stand.
De Voorzitter is van oordeel dat de door [verzoekers] gevraagde voorziening, het stilleggen van de fontein, een te ver gaande maatregel is. Hierbij is in aanmerking genomen dat het op basis van de hem thans voorgelegde gegevens niet mogelijk is een voorlopig oordeel te vormen omtrent de vraag of de fontein een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer is. Daartoe dient een nader onderzoek plaats te vinden in het kader van de bodemprocedure. Naar verwachting zal behandeling van de bodemprocedure over een ongeveer een half jaar worden afgerond.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink           w.g. Melse
voorzitter           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008
191.