ECLI:NL:RVS:2008:BD9397
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
- A.M.L. Hanrath
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en vrijstelling door college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze
In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning en vrijstelling die op 15 oktober 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze is verleend. De vergunninghouder kreeg toestemming voor het gedeeltelijk vergroten van een woning op een specifiek perceel. Drie verzoekers, allen wonend in de nabijheid van het perceel, hebben tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en zijn in hoger beroep gegaan na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen op 29 mei 2008, die de bezwaren van twee verzoekers gegrond verklaarde en het besluit van 22 april 2008 vernietigde. De verzoekers hebben de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden dat de bouw zou beginnen voordat de bodemprocedure was afgerond.
De voorzitter heeft de verzoeken op 21 juli 2008 ter zitting behandeld. De verzoekers werden bijgestaan door hun advocaten, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De vergunninghouder was ook aanwezig, vertegenwoordigd door een advocaat. De voorzitter heeft overwogen dat de verzoeken om voorlopige voorziening zijn gericht op het schorsen van de besluiten van het college totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Na beoordeling van de argumenten van de verzoekers, concludeerde de voorzitter dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De ruimtelijke onderbouwing van het college werd als voldoende beoordeeld en het gebruik van de uitbreiding voor de uitoefening van het beroep van psycholoog werd als in overeenstemming met het bestemmingsplan beschouwd.
Uiteindelijk heeft de voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2008.