200708984/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 6 november 2007, kenmerk 2007/44392, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Echt-Susteren
(hierna: de raad) bij besluit van 1 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "'t Thaal".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M.L.M. Eijpe, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan maakt de bouw mogelijk van een nieuw woongebied ten noorden van de kern Peij met in totaal ongeveer 175 grondgebonden woningen, 75 appartementen, 4 groepswoningen en zorgvoorzieningen. In dit kader voorziet het plan voor het gebied ten zuiden van de woning van [appellant], gelegen aan de [locatie] te [plaats], in de bevoegdheid de bestemming "Woondoeleinden (W)" te wijzigen in "Woongebied (WG)". Tevens is voor dit gebied de aanduiding "indicatieve route langzaam verkeer" opgenomen.
2.2.1. [appellant] voert aan dat met deze wijzigingsbevoegdheid in samenhang bezien met de "indicatieve route langzaam verkeer" voorbij is gegaan aan zijn belang bij het ongewijzigd handhaven van de bestaande situatie met betrekking tot zijn perceel. Deze wijzigingsbevoegdheid kan tot een verkleining van de oppervlakte van zijn tuin leiden en dat betekent dat hij zijn paardenstal en paarden niet kan behouden. In dat verband wijst hij erop dat het deel van zijn tuin dat hij mogelijk moet afstaan, zal worden gebruikt ter vergroting van de tuin bij een nieuw te bouwen woning.
Volgens [appellant] liggen aan het betrekken van een deel van zijn tuin bij het plangebied alleen financiële overwegingen ten grondslag. Het standpunt van de raad dat het omwille van de ruimtelijke uitstraling gewenst is dat aan beide kanten van de aan te leggen langzaam verkeersroute woningen worden gerealiseerd, is volgens hem geen draagkrachtige planologische motivering.
Ten slotte voert [appellant] aan dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende concreet en objectief omschreven is, hetgeen in strijd is met de rechtszekerheid en met artikel 11 van de WRO. De combinatie met de aanduiding "indicatieve route langzaam verkeer" doet volgens hem nog meer afbreuk aan de rechtszekerheid, omdat niet duidelijk is waar deze route zal komen.
2.2.2. Het college heeft het standpunt van de raad overgenomen dat met de wijzigingsbevoegdheid tegemoet is gekomen aan de door [appellant] naar voren gebrachte bezwaren. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat de wijzigingsprocedure met voldoende waarborgen is omkleed. Voorts heeft het college overwogen dat voor [appellant] nog een perceel van ongeveer 42 meter diep resteert. De aanduiding van de indicatieve verkeersroute acht het college in de planvoorschriften voldoende begrensd.
2.3. Vooropgesteld moet worden dat de goedkeuring van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan met zich brengt dat de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd. Het college heeft dit miskend door te overwegen dat met de wijzigingsbevoegdheid is tegemoet gekomen aan de bezwaren van [appellant].
2.3.1. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen om de in het plan voorziene woningbouw te kunnen voltooien en dat de raad eerst dan gebruik van de wijzigingsbevoegdheid zal maken als [appellant] bereid is het daarvoor benodigde deel van zijn gronden te verkopen.
De raad heeft hiermee geen ruimtelijk relevante reden gegeven voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Een dergelijke reden is ook in de dossierstukken niet te vinden. Nu de raad een reden heeft gegeven die uitsluitend in de privaatrechtelijke sfeer ligt, is het opnemen in het plan van de wijzigingsbevoegdheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening voor zover dit de bevoegdheid betreft de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het gebied ten zuiden van de woning van [appellant], zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, te wijzigen in "Woongebied (WG)". Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de in het plan opgenomen bevoegdheid de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het gebied ten zuiden van de woning van [appellant], gelegen aan de [locatie] te [plaats], te wijzigen in "Woongebied (WG)".
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 6 november 2007, kenmerk 2007/44392, voor zover dit betreft de bevoegdheid de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor het gebied ten zuiden van de woning van [appellant], zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, te wijzigen in "Woongebied (WG)";
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde wijzigingsbevoegdheid;
IV. bepaalt dat hetgeen onder III is besloten in de plaats treedt van het besluit van 6 november 2007 voor zover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Limburg aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Limburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008