ECLI:NL:RVS:2008:BD9442
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Boll
- A.J. Kuipers
- Rechtspraak.nl
Wijziging van vergunning voor houthandel met windturbine en ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op 18 september 2007 een besluit genomen om de vergunning voor een houthandel met windturbine te wijzigen. Deze vergunning was eerder, op 16 augustus 2005, verleend en werd nu opnieuw gewijzigd door een voorschrift in te trekken en twee nieuwe voorschriften toe te voegen. Het besluit werd op 20 september 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, beiden wonend in de nabijheid van de windturbine, beroep ingesteld bij de Raad van State. De eerste appellant diende zijn beroep in op 19 oktober 2007, terwijl de tweede appellant zijn beroep op 30 oktober 2007 indiende. Het college heeft hierop een verweerschrift ingediend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. De zaak werd door een meervoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verwezen naar een enkelvoudige kamer voor behandeling.
Tijdens de zitting op 18 juli 2008 werd het college vertegenwoordigd door mr. A.L. Bennen en C. Meppelink. De Afdeling heeft overwogen dat de gewijzigde voorschriften enkel betrekking hebben op de windturbine. Volgens artikel 20.1 van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen. De definitie van belanghebbende, zoals vastgelegd in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, houdt in dat degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, als belanghebbende wordt aangemerkt. De afstand tussen de woning van de tweede appellant en de windturbine bedraagt ongeveer 675 meter, terwijl de woningen van de eerste appellanten op een grotere afstand liggen. Hierdoor is het niet aannemelijk dat zij milieugevolgen van de windturbine kunnen ondervinden. De Afdeling concludeert dat de appellanten geen belanghebbenden zijn in de zin van de wet, waardoor hun beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.