ECLI:NL:RVS:2008:BD9927

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708923/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • P.A. Offers
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de onmiddellijke stillegging van bouw- en sloopwerkzaamheden in beschermd monument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 12 januari 2006 de onmiddellijke stillegging van bouw-, verbouw- en sloopwerkzaamheden in een beschermd monument bevestigd, nadat deze werkzaamheden op 6 januari 2006 waren aangezegd. Tevens werd [appellante] gelast de werkzaamheden stil te leggen totdat de vereiste vergunningen waren verleend, met oplegging van een preventieve dwangsom van € 41.862,00.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden, die onder andere het verwijderen van de balklaag van het dak en het aanpassen van het interieur van het pand voor een diamantmuseum omvatten, vergunningplichtig waren onder de Monumentenwet 1988. [appellante] betoogde dat de rechtbank had miskend dat, met uitzondering van het verwijderen van de balklaag, geen vergunningplichtige werkzaamheden plaatsvonden. Ook stelde zij dat de acuut instortingsgevaar de verlening van de benodigde vergunningen niet kon afwachten, en dat de dwangsom onterecht was opgelegd.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de werkzaamheden in aard en omvang normaal onderhoud overstijgen, en dat er geen grond was voor het oordeel dat voor deze werkzaamheden geen monumentenvergunning vereist was. De stelling van [appellante] dat de noodzaak om een gevaarlijke situatie te voorkomen niet kan rechtvaardigen dat de vereiste vergunningen niet zijn aangevraagd, werd door de rechtbank terecht gepasseerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200708923/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5115 van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) de op 6 januari 2006 aangezegde onmiddellijke stillegging van de in het pand [locatie] te [plaats] geconstateerde bouw-, verbouw- en sloopwerkzaamheden bevestigd en tevens [appellante] gelast die werkzaamheden stilgelegd te houden totdat de daartoe vereiste vergunningen zijn verleend, onder oplegging van een preventieve dwangsom van eenmalig € 41.862,00.
Bij besluit van 1 september 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2007, verzonden op 13 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, vergezeld door haar [algemeen directeur] en door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Peters, vergezeld door T.J.T. Kuilboer, ambtenaren in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De in bezwaar gehandhaafde bouwstop en preventieve last zien op werkzaamheden, die bestaan uit het verwijderen van de balklaag van het dak van de uitbouw aan de zijgevel; het verwijderen van een balie; het verwijderen van een deur en het op die plaats realiseren van een aaneengesloten wand; het vervangen van vloerbedekking en van het systeemplafond; het plaatsen van prefab-wanden; het plaatsen van vitrinekasten en het aanbrengen van verlichting. Met de werkzaamheden wordt beoogd het interieur van het pand geschikt te maken voor vestiging van een diamantmuseum.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, met uitzondering van het verwijderen van de balklaag, geen sprake is van vergunningplichtige werkzaamheden, zodat het dagelijks bestuur ten onrechte tot handhaving is overgegaan. Ten aanzien van de balklaag voert [appellante] aan dat wegens acuut instortingsgevaar verlening van de benodigde vergunningen niet kon worden afgewacht. Zij stelt dat, gelet op het vorenstaande, aan haar ten onrechte een dwangsom van € 41.862,00 is opgelegd.
2.2.1. Vaststaat dat de in overweging 2.1. genoemde werkzaamheden plaatsvinden in een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet). Het door [appellante] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat voor deze werkzaamheden geen monumentenvergunning is vereist. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voormelde werkzaamheden, in samenhang bezien, in aard en omvang normaal onderhoud overstijgen, zodat ingevolge artikel 11, tweede lid, onder a, van de Monumentenwet sprake is van een vergunningplichtige wijziging. Vaststaat dat [appellante] niet over de noodzakelijke monumentenvergunning beschikte. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd was de werkzaamheden onmiddellijk stil te leggen en voorts op straffe van verbeurte van een dwangsom [appellante] te gelasten geen werkzaamheden uit te voeren alvorens de daartoe benodigde monumentenvergunning is verleend. Nu het ontbreken van een monumentenvergunning reeds een voldoende grondslag voor het in geding zijnde handhavingsbesluit vormt, behoeven de overige aan de bouwstop ten grondslag gelegde overtredingen op grond van de Woningwet en de Bouwverordening Amsterdam 2003 en hetgeen [appellante] daaromtrent heeft aangevoerd, hier geen bespreking. De stelling van [appellante] dat vergunningverlening ten aanzien van de balklaag niet kon worden afgewacht vanwege acuut instortingsgevaar, heeft de rechtbank terecht gepasseerd, overwegende dat de noodzaak om een gevaarlijke situatie te voorkomen niet kan rechtvaardigen dat wordt nagelaten de vereiste vergunningen aan te vragen. Voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien. Evenmin is gebleken dat de rechtbank bij de beoordeling van de hoogte van de dwangsom een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door mee te wegen welk financieel voordeel [appellante] met het voortzetten van de overtreding kan behalen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden gehandhaafd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008
392.