ECLI:NL:RVS:2008:BD9930

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805063/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verontreiniging door zandterp bij bouw Schoterbrug

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 augustus 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoekster, een bedrijf gevestigd te Haarlem, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 21 december 2007 is genomen. Dit besluit houdt in dat er geen handelingen worden verricht die de aanwezige verontreiniging op het Ridsterrein zouden verplaatsen, en dat er geen sanerende maatregelen noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van een zandterp voor de bouw van de Schoterbrug.

De verzoekster vreest dat de verontreiniging door de zandterp naar haar naastgelegen bedrijfsterrein zal worden verplaatst. In haar verzoek vraagt zij om maatregelen te treffen voordat verdere werkzaamheden op het Ridsterrein worden uitgevoerd. Het college van burgemeester en wethouders stelt echter dat de bouw van de Schoterbrug moet doorgaan, omdat vertraging hoge kosten met zich meebrengt.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2008, waar zowel de verzoekster als het college vertegenwoordigd waren. Na afweging van de betrokken belangen en de eerder gegeven uitspraak op een vergelijkbaar verzoek, heeft de voorzitter geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter wijst het verzoek af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805063/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) beslist dat als gevolg van de aanleg van een zandterp ten behoeve van de bouw van de Schoterbrug geen handelingen worden verricht waardoor de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging wordt geplaatst en in verband met die aanleg geen sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Bij brief van 26 juni 2008, bij de arrondissementsrechtbank te Haarlem ingekomen op diezelfde dag, heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is met toepassing van de artikelen 8:81, vierde lid, en artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State.
Bij besluit van 8 juli 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [verzoekster] tegen het besluit van 21 december 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2008, beroep ingesteld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door ir. S.Y.M. Andela, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R.A. Renfurm en S. van het Veer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek, dat is gedaan hangende het tegen het besluit van 21 december 2007 ingediende bezwaar, wordt met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep tegen het besluit op bezwaar van 8 juli 2008.
2.3. [verzoekster] vreest dat door de zandterp de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging wordt verplaatst naar haar naastgelegen bedrijfsterrein. Zij betwist - samengevat weergegeven - de juistheid van de conclusies van een aan het bestreden besluit ten grondslag liggende memo van T&E consult van 6 september 2007. Met haar verzoek beoogt [verzoekster] te bereiken dat, voordat verdere grond- en opbouwwerkzaamheden op het Ridsterrein worden verricht, maatregelen worden getroffen die verplaatsing van de verontreiniging voorkomen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de bouw van de Schoterbrug doorgang moet vinden. Vertraging van de werkzaamheden zal hoge kosten met zich brengen.
2.5. In de uitspraak van 4 januari 2008 (zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200800065/1&verdict_id=21676&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200800065/1&utm_term=200800065/1">200800065/1</a>) op een eerder verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening te treffen heeft de voorzitter overwogen dat de kans op verontreiniging van het bedrijfsterrein van [verzoekster] naar zijn oordeel gering is. In hetgeen [verzoekster] aan het onderhavige verzoek ten grondslag legt, vindt de voorzitter, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
Het college heeft ter zitting verklaard dat eventuele verontreiniging van het bedrijfsterrein van [verzoekster] die het gevolg is van de zandterp op het Ridsterrein, ook nadat de brug is gerealiseerd, kan worden weggenomen met behulp van drainage. Dit is als zodanig niet onderbouwd weersproken door [verzoekster].
De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. De voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
431.